De Redelijke Hoeveelheid Zweet Theorie

1817-accidents-in-quadrille-dancing

Dansen = zweten. Om danser te worden, is er geen andere methode dan oefenen, oefenen en nog eens oefenen. En dat wil dus zoveel zeggen als zweten, zweten en nog eens zweten. De uitspraak dat het genie maar kan bestaan dankzij 99% transpiratie en 1% inspiratie kun je voor dansers dan ook vrij letterlijk nemen.

Natuurlijk gaat die uitspraak niet helemaal op. Ze is op zich zelfs hoogst moraliserend. Omdat ze er bijvoorbeeld van uitgaat dat je enkel door hard werken ergens geraakt. En dat klopt natuurlijk niet 100%. Het hangt er nogal stevig van af waar je geboren wordt en wie je ouders zijn enzo. Maar één ding is zeker: je wordt nooit een topdanser als je niet een pak zweet gelaten hebt om de stiel onder de knie te krijgen.

En ja, er is talent voor nodig en dat is grotendeels aangeboren, enz. En daardoor blijft het verschil tussen een zeer goede danser en een iets minder goede nog altijd vrij duidelijk. Maar ik geloof nooit dat die twee zoveel minder zullen hebben moeten zwoegen om ergens te geraken.

Waarom ik hierover begonnen ben? Omdat recent nog eens door het lezen van de mémoires van de Comte de Mérode de Westerloo weer eens mocht vaststellen hoeveel dansles er destijds wel nodig was om mee te kunnen dansen. Hij beschrijft op pg 128 – 130 op schitterende wijze hoe hij voor het eerst in aanraking komt met de nieuwe stijl quadrilles in Charleville in Frankrijk in january 1803. De dans en de bijbehorende muziek was er door het plaatselijke regiment geïntroduceerd. Zij stonden via het leger rechtstreeks in contact met de grote wereld in Parijs waar deze nieuwe dansvorm, gebaseerd op de virtuositeit van het pre-romantische balletschool, stormerderhand de salons inpalmde.

Wat mij in dit fragment zo duidelijk opvalt is het feit dat je als jongeling, gewoon niet anders kon dan dansles gaan volgen. Je moest dus, van welke komaf je ook was (en de jonge Comte was van hoge adel) ook jouw portie zweet laten om er bij te horen. En daarmee vormt deze passage voor mij de mooiste illustratie van mijn zelfverzonnen “Theorie van de Redelijke Hoeveelheid Zweet”.