Het houdt me soms meer bezig dan me lief is, maar een goede digitale archiefcamera is de beste vriend van iedere archiefrat. Aangezien het in de meeste archieven vandaag toegestaan is om documenten fotograferen, kun je op één archiefdag veel meer gegevens verzamelen dan vroeger ooit mogelijk was. De verwerking achteraf kun je dan op je dooie gemak thuis afwerken. Maar als je weet wat je zoekt kun je het werk van één week, vandaag op ongeveer één dag afronden. Dat scheelt. In verplaatsingen, opgeofferde vakantiedagen enz. Dus is zo’n digitale fotocamera vandaag een haast onmisbaar attribuut geworden.
Sommige onderzoekers drijven het zelfs nog verder. Ze sleuren een heus fotostatief mee, een extra oplader voor de tweede batterij en een afstandsbediening om hun handen vrij te hebben. Doel van deze constructie: one stop shopping. Je neemt een foto maar één keer, zowel voor onderzoek als eventuele publicatie achteraf. Fijn idee, maar wat als je al dat werk dan verricht met een niet zo optimale camera? Om te beginnen zijn de lichtomstandigheden in een archief vaak erbarmelijk: nauwelijks daglicht, kil kantoorlicht, enz. Daarnaast moet je vaak heel grote boeken of kaarten glashelder zonder te veel afwijkingen liefst in één keer kunnen fotograferen. Als het bvb om boekhouding gaat spreek je algauw over papierformaat A2 dat liefst van rand tot rand volgekribbeld staat met miniscuul handschrift. Bovendien wil je bij voorkeur je niet een ongeluk sleuren aan je materiaal camera, lens, statief, enz.
Wanneer je al die zaken bij elkaar optelt kom je uit bij een liefst klein toestel, met zo veel mogelijk megapixels, een bijzonder scherpe én lichtsterke lens. Reflexcamera’s zijn daardoor uitgesloten, net zoals systeemcamera’s: te groot, te zwaar, te veel onderdelen, enz. Dat megapixels zeker niet het hele verhaal vertellen kon ik zelf al vaststellen: de bovendste foto maakte ik met mijn hondstrouwe compagnon de Fujifilm A310. Die in het midden met een geleende Canon S95. De fujifilm had een 3.1 megapixel sensor, de canon 1O megapixels. De ruisonderdrukking van de A310 is zeker heel matig in vergelijking met de canon. De lens echter sloeg alles: haarscherp. Zelfs met een veel kleinere sensor en behoorlijk slechte ruisonderdrukking leverde de fujifilm bijzonder leesbare fotos op. Je ziet dit nog het beste aan de details van de papierstructuur die de fuji zo mooi weergeeft en de canon helemaal niet. Nochthans ging het in beide gevallen om vrij vezelachtig papier uit dezelfde periode (ca 1820).
Gelukkig voor ons archiefratten houdt de camera industrie vandaag nogal goed rekening met onze wensen. Je hebt nogal wat ‘pocketrockets’ in het hedendaagse aanbod aan digitale camera’s. Canon S100, Olympus ZX1, Sony RX100, Leica D-lux6, Fuji X100, Sigma DP1, enz. De ene al duurder dan de andere. Helaas voor ons archiefratten bestaat er nauwelijks adequate real life testgelegenheid. En als je weet dat zo’n beestjes algauw rond de 700 euro’s en meer kosten is me dat toch even balen. Want wat als ie het dan niet echt doet?
Wat ik dus wil is in feite gewoon een fantastische lens. Hoe minder tralala hoe beter. Pixels zijn aardig meegenomen, maar niet de topprioriteit. Budget is ook wel van belang. De Leica’s zijn gewoon over de top, net zoals de recent gelanceerde Sony RX1 (resp. 1500 en 3000 euro). Voorlopig gaat het voor mij tussen de Sony RX100 en de Sigma DP1 Merrill. Alle suggesties en aanvullingen zijn natuurlijk welkom.