Reisdagboek van een danshistoricus – Deel 2

Na een dag of twee in Edinburgh besloten we toch eens een trip te wagen naar de zusterstad even verderop – Glasgow. Twee erg verschillende steden zijn dat. Je kunt het vergelijken met de verschillen tussen Antwerpen en Brussel. Glasgow is meer de creatieve hoofdstad, met traditioneel een erg druk uitgaansleven, veel cinema’s, dans- en concertzalen. Edinburgh is statiger, een echte hoofdstad. We bezochten er het National Piping Center, wat een ontgoocheling werd en het Mackintosh house, wat een openbaring bleek. Daarnaast flaneerden we vooral ook veel rond langs de ‘red stones’ – victoriaanse panden met rood natuurstenen gevels met zo’n typisch Britse kelder belle -étage, dorische of andere zuiltjes voor het portiek en achteraan een wolk van een tuin.

Glasgow_art_deco

Zodoende slenterden we achteloos langs de Sauchie Hall Street waar de ABC – O² zaal ligt te pronken. Meteen ging bij mij zesendertig alarmbellen af. Dit zou dus wel eens van die zeldzame intakte theaterzaal – annex dancing kunnen zijn. Ik had namelijk ergens gelezen dat die nog bestaan in Groot Brittannië  Half als monument, half als actieve concertzaal houden ze daar enkele pronkstukken van de populaire danscultuur in stand, zonder dat het per se opera’s hoeven te zijn. Mijn intuïtie bleek niet echt te kloppen, maar toen we vol verwachting de drempel overstapten – de entree zag er alvast veelbelovend uit – werden we prompt tegen gehouden door een veiligheidsagent. ‘This is venue, Sir’ – “Dit is wel een concertzaal hoor! – er gaan hier straks concerten door, dus mag niemand binnen tijdens de opbouw.”

Maar wat onze mond vooral deed openvallen van verbazing, was wel het gesprek dat zich tussen ons en die veiligheidsagent ontspon. Toen ik de man vertelde over mijn passie voor oude danszalen, begon hij prompt alle fasen van gebruik op te sommen: gebouwd in 1892 als overdekte dierentuin, dan vanaf de jaren ’20 een soort skating ring voor rolschaatsers en daarna cinemazaal. Sinds de jaren ’80 in handen van 0² als concertzaal. Ik wil in geen geval veiligheidsagenten in het algemeen onderschatten, of me geringschattend over deze zeer nuttige beroepscategorie uitlaten, echter, ik denk dat je in België en misschien wel zowat overal ter wereld, niet zo’n boeiend gesprek over bouwgeschiedenis zou krijgen wanneer je net bent betrapt. We waren echt wel even van onze melk van ’s mans natuurlijke vriendelijkheid en eruditie. Voor de rest: de gewone een beetje afschrikwekkende gorilla-achtige spiermassa met kort haar en allerlei vechttuig aan z’n riem. Keeping up appearances!

Deze ervaring indachtig bezochten we in de namiddag uitgebreid het gloednieuwe Riverside Museum. Zo’n typisch stuk ‘landmark’ architectuur (van Zaha Hadid) al moet ik toch toegeven dat het spektakel gehalte in dit geval wel ondergeschikt blijft aan de museale functie. En dat is een overwinning op zich, denk ik dan. Het is zelfs zo on-spectaculair dat, toen ik er langs fietste een paar weken ervoor, onder weg naar Loch Lomond, ik eerst meen te hebben gedacht dat het een soort supermarkt was. Wellicht door de enorme parkeervlakte vooraan het gebouw, waar geen auto’s op stonden. Bij nader inzien is het een logisch opgebouwd waarbij gedeeltelijk het Denemarken concept (Kop – Romp – Lijf- indeling) werd gevolgd met een indrukwekkende klimaatschil er omheen en aan de binnenkant een gigantische maar zeer bruikbare museale ruimte.

O wat houden wij toch van die Britse musea! Om te beginnen zijn ze gratis. Maar dan: wat een intelligente opbouw en interactieve mogelijkheden. Of je nu 6 of 66 of 96 bent, je kunt je net zo goed amuseren. Letterlijk voor elk wat wils: voor elke leerstijl, voor iedere leeftijd. Geweldig. Het kost misschien een duit als investering, maar je bent wel voor een jaar of 10 op je gemak. Tijdelijke tentoonstellingen: nooit van gehoord. Scherp uitgetekend profiel voor ieder onderdeel? Vergeet het. Alles door en naast elkaar. En vooral veel van alles. Niet 1 stoomlocomotief in al zijn glorie, maar 10. Niet 1 old timer, maar 300, enz. Maar alles met een fantastisch verteld verhaal erbij: authentiek, multimediaal, erudiet, grappig, enz.

Om evidente redenen kon vooral de dubbeldek tram mij bekoren, waaraan op ingenieuze wijze het verhaal van het uitgangsleven was gekoppeld. Door een scherm met beelden van danszalen met dansers, interviews met ooggetuigen en dan ronddraaiende prinsessenjurken uit de jaren ’40, ’50 en ’60. Heerlijk en bovendien zo herkenbaar. Ook uit het dansant onderzoek bleek hoe belangrijk trams waren voor de Antwerpse jeugd van de jaren ’30, ’40, ’50. Men kon toen enkel ‘deftig’ gekleed, in pak en das dus of met versgestreken jurk en perfecte hakjes op stap. Dus fietsen was uitgesloten en een auto of taxi was natuurlijk veel te duur. Dus ging men per tram . Wat ontegenzeggelijk als voordeel voor de ouders had, dat je op tijd thuis moest zijn. Namelijk voor de laatste tram.