Auteur: Cor Vanistendael

Brabant Centrum voor Muziektradities

Verleden zondag opende in Kampenhout het Brabants Centrum voor Muziektradities haar deuren. Dit initiatief van de meente Kampenhout verdient alle lof. Hubert Boone’s persoonlijke archief en bibliotheek krijgen er een plaatsje in de historische villa ‘Lucie’, het voormalige gemeentehuis. Het is een zoveelste bewijs dat lokaal initiatief en ondernemersschap van gemeentebesturen vaak van doorslaggevend belang zijn om erfgoed in welke vorm dan ook bij de mensen te brengen.

Momenteel loopt er een tentoonstelling over de ‘Vlier’ ofte ‘Hommel’ een eenvoudig snaarinstrumentje, ook wel bekend als ‘spinet’ of ‘blokviool’ en dat vooral tijdens de jaren van het interbellum een vrij grote verspreiding kende overal in Vlaanderen. Het waren de nadagen van WOI en daar in alle verrotte ellende van de loopgraven had dit simpel snaarinstrumentje voor de nodige vreugde gezorgd in de begeleiding van soldatenliederen of – dansen. Na de oorlog namen de frontsoldaten het mee naar huis waar het een eigen leven ging leiden. Zodoende kwam Hubert Boone het als jonge onderzoeker nogal wel eens tegen tijdens zijn omzwervingen in het Brabantse op het einde van de jaren ’60.

Persoonlijk heb ik nooit echt geloofd in het potentieel van de ‘Hommel’, al zijn er verschillende brillante muzikanten zoals Jan Delcour Sr en Jr, maar zeker ook Michel Terlinck die het instrument naar een hoger muzikaal niveau tilden. Echt doorbreken deed het helaas nooit hier ten lande. Terwijl het ondertussen wel in de Amerikaanse country muziek tot een sleutelinstrument uitgroeide in de vorm van de hedendaagse lapsteel.

Enfin wie meer wil gaan ontdekken moet maar eens in Kampenhout langsgaan. De openingsuren vind je hier .

Zelden zie je op deze blog zo’n topische 17de-eeuwse afbeelding van een speelman. Het is onze specialisatie niet. Alhoewel. Indertijd namen we gedurende enkele weken alle prenten met muzikale voorstellingen uit het prentenkabinet te Antwerpen door in opdracht van het museum Vleeshuis. Het resultaat kun je nog altijd gaan bewonderen in het museum. Enige vertrouwdheid met het materiaal maakt dat je de wars van ieder naturalisme naar zo’n beeldentaal leert kijken. Het zijn geen foto’s natuurlijk. De voorstelling wordt in hoge mate bepaald door topen, gemeenplaatsen, beeldcultuur, enz. Zodat ze als historische bron voor musicologie of dansantgeschiedenis in feite ongeschikt zijn.

Als bron over de schilderkunst zijn ze dan weer onovertroffen. Maar als je meent dat je er bvb over de bouwwijze van violen zou uit kunnen afleiden, kom je meestal bedrogen uit. Er is doorgaans namelijk weinig of geen verband tussen afbeeldingen en bewaarde historische instrumenten uit dezelfde periode. Laat staan dat je conclusies zou kunnen trekken over instrumenten of hun verspreiding en evolutie zoals ergens wel eens wordt beweerd.

Dit alles echter om een heel ander nieuws aan te kondigen. Via onze collega’s van de ‘Lusthof der Muziek’ kregen we namelijk het volgende nieuws te horen:

Voor de gelegenheid ben ik zo vrij deze weg te gebruiken om je aandacht te vragen voor een uniek project van het Meertens Instituut, waarin oude Nederlandse speelmansmuziek voor het eerst digitaal toegankelijk wordt gemaakt.

Heel in het kort: het M.I. beheert een website, de Nederlandse Liederenbank, waarin traditionele muziek (en niet alleen liederen!)  uit oude handschriften en drukken wordt verzameld en aangeboden. De site is in rap tempo aan het uitgroeien tot het startpunt voor dit genre. Het M.I. heeft de afgelopen tijd al verschillende bronnen gedigitaliseerd (getranscribeerd) en toegevoegd; het instituut hoopt nu op de hulp van muziekliefhebbers bij het transcriberen van nog meer muziek om de verzameling verder uit te breiden – en ik assisteer daarbij.

Momenteel zijn we onder andere op zoek naar mensen die bronnen als de Nieuwe Hollandsche Schouwburg en de handschriften van Balmer, Visser of Thysius reeds hebben gedigitaliseerd, of aan de transcriptie daarvan willen meehelpen. Met vereende krachten hopen we dit grotendeels vergeten repertoire voor eens en altijd te ontsluiten.

– Informatie over het project ‘Speelmuziek’ bij het Nederlands Muziek Instituut.

– Informatie over het project ‘Speelmuziek’ bij het Meertens Instituut.

Bron beeldmateriaal: wikimedia commons

Deze week in Gent…

Nemrodzaal

>Afgelopen weekend was ik in Gent ter gelegenheid van de lancering van de lancering Tijd-Schrift, het nieuwe wetenschappelijk tijdschrift van Heemkunde Vlaanderen. Ik schreef een artikel (integraal online te lezen) over Concert te Aalst en haar dansante activiteiten als vroeg-burgerlijke concertvereniging, waarover ik al eerder op deze blog berichtte.

Tot mijn verbazing vond de lancering plaats in de Nemrod zaal in de Willem de Beersteeg. Nu wil het toeval dat dit één van de schaarse midden-19de-eeuwse intacte danszalen in België is. En met intact bedoel ik werkelijk intakt: zowel het plafond als de vloer bleven bewaard. En niet alleen dat. Zelfs de orkestbak, in dit geval eerder het concert balkon bleef bewaard, wat in de meest gevallen als eerste wordt gesloopt. Ik ken maar één andere zaal, eveneens in Gent, waar de oorspronkelijke ‘emplacement d’orchestre’ eveneens bewaard bleef en dit is in de zgn. Lully-zaal van de Opera.

Voor het overige zijn de voorbeelden uiterst schaars. Nochthans is zo’n hoger geplaatste orkestbak precies het determinerend kenmerk om een danszaal van o.a. een ordinaire banketzaal te onderscheid.

Getijdeneconomie

Bal_du_rat_mort_KLEIN

Laatst was ik in Den Haan aan zee op bezoek bij de grootouders van mijn vrouw. Op zich niets opzienbarends, al was ik deze keer wel erg in voor filosofische overpeinzingen. Het viel me gewoon op dat telkens ik daar op bezoek ben, we een verhaal krijgen over hoe vol of hoe leeg de winkels wel niet liggen, afhankelijk van de af en aanvoer van toeristen.

Na een bepaalde datum (zo ongeveer tegen deze tijd van het jaar) sluiten alle zaken op de dijk hun deuren, de ijscoman stopt zijn ijsmachine, de stranden zijn leeg. Pas vanaf de kerst periode komt het weer tot leven. De toeristen komen nieuwjaar vieren en blijven hangen voor culinair festijn of halen een frisse neus tijdens de winterstormen.

Onwillekeurig denk ik dan ook wat dat fenomeen van eb en vloed, van komen en gaan van de mensenmassa’s voor het amuzementsbedrijf moet hebben betekend doorheen de tijd. Zowel Den Haan als Oostende bezaten een heus Casino. In feite meer een restaurant met daaraan naast een speelzaal ook een speeltuin of ander vermaak in de vorm van dansorkestjes. De Ostendaise werd niet voor niets daar geboren ofkreeg er althans haar naam. Leopold II zat er ook in beide gevallen voor iets tussen. En al heel gauw speelde de stoomtrein of -tram een mediërende rol in de mobiliteitsstromen.

De term getijdeneconomie viel me in. Niet als toekomst perspectief zoals elders wel eens wordt verkondigd, maar eerder als historisch gegroeide economische realiteit van kuststeden die voor een goed deel van het toerisme leven. Waarbij het aanbod aan waar of vertier aanzwelt met de toestroom van klanten van buitenaf en terug afneemt wanneer ze weer even massaal vertrekken.

Wat betekent dat voor pakweg de infrastructuur van danszalen of variététheaters? Wat met de prostitutie? Welke artiesten kozen voor een ‘belle saison à la côte’? En wat deden ze dan in de winter? Het is nog geen vast omlijnd concept dat ik voor ogen heb, eerder een beeld, het resultaat van een reflexie. Misschien kan iemand anders er iets mee aan?

Afbeelding: Bal rat mort (Oostende) ca 1965 – Foto: Karel Leermans – Bron: Wikipedia Commons