Basilica. Altijd en overal

110303-49-felix-meritis-zuilenzaal-panorama

Soms moet een mens terugkomen op eerdere opvattingen. Heel, heel lang, geleden, in het verre jaar 2007 kwam ik na lang denken en zwoegen tot het concept van het “basilica”-type voor historische feestzalen. Ondertussen is het een beetje gemeengoed geworden, maar toentertijd, was ik, geloof ik, de eerste om ze zo te noemen. Bovendien beschouwde ik het concept van meet af aan, als een centraal gegeven in de ontwikkeling van een authentieke burgerlijke feestarchitectuur in de 18de en 19de eeuw.

Basilica_(PSF)

Het zat ‘m namelijk zo. Terwijl ik noest arbeidde aan de research voor het dansant project waarnaar deze blog is vernoemd, inventariseerde ik in één beweging alle bouwdossiers over danszalen in het stadsarchief van Antwerpen. Na een paar weken, begon het mij op te vallen dat nagenoeg alle grondplannen van deze tempels van Terpsichore, van de oudste tot de meest recente, hetzelfde grondplan vertoonden. Namelijk dat van een middenbeuk van een kerk. Nu had ik voldoende kunstgeschiedenis over de ontwikkeling van kerk-types achter de kiezen om te weten dat de middenbeuk van een kerk, oorspronkelijk afstamde van de vroegere Romeinse basilica. En dus doopte ik dit type van danszaal om tot ‘basilica’ – type.

Toen ik dat zo voor het eerst neerschreef, had ik er nog geen flauw vermoeden van dat de architecten uit die tijd het ook al zo noemden. Maar ik besefte natuurlijk wel, dat je met zo’n slogan niet ver komt in het wereldje van de esthetica als je die niet grondig onderbouwt. Dus zocht ik me aanvankelijk de pleuris naar traktaatjes over architectuur uit de 18de- en 19de eeuw, waarin wel heel veel over paleizen en kerken te vinden was, maar blijkbaar niemand zich werkelijk scheen te bekommeren om feestzalen.

Burlington_Room_York

In een tweede fase trachtte ik te achterhalen waar zich de oudste feestzalen van Europa bevonden. Mijn vermoeden ging al snel uit naar Groot-Britannië, omdat daar, voor dit hier op het continent het geval was, een eerste vorm van commercieel, burgerlijk concertleven kon ontstaan, dat vergelijkbaar was met wat wij hier aan het begin van de 19de eeuw meemaakten. Ik ging er namelijk van uit dat je, wanneer je gelijkaardige verwachtingen hebt voor het gebruik van een gebouw, daar automatisch ook een gelijkaardig concept uit zou voortvloeien.

En dat was gelukkig ook zo. Net zoals voor het klassieke Italiaanse hoefijzertheater het oer-voorbeeld uit de Griekse oudheid werd gehaald (Delphi), ging men om voorbeelden te vinden voor deze nieuwe vorm van concertzalen ook bij de antieken te raad. Aanvankelijk werden zelfs de meest exotische voorbeelden uitgeprobeerd. Want, wat te denken over – het ondertussen verdwenen – The Pantheon in London uit 1772 die gebaseerd was op de Hagia Sophia? Maar de oudste die ik kon ontdekken die in die logica thuishoorde was wel de wereldberoemde Burlington Room in York uit 1732, gebaseerd op het Griekse Parthenon.

The_Pantheon_London

Maar in tegenstelling tot deze illustere voorbeelden, bleef men al vrij snel hangen bij het grondplan van de basilica. Waarom het basilica – type zo’n succes bleek? Wellicht door een combinatie van factoren; om te beginnen was de Romeinse basilica, in de ogen van de renaissance- cultuurhistorie, een eerste type van gebouw met een duidelijke burgerlijke functie, nl. de rechtspraak of de handel. Het was niet onmiddellijk een tempel, wat het later wel werd onder impuls van het christendom, niet militair en ook geen woonst. Zo groeide dit gebouwtype uit tot het symbool van de nieuw verworven burgerlijke macht, de civitas, waarnaar de Renaissance mens toch zo smachtte en diens in cultureel opzicht te beschouwen erfgenamen al even zeer.

Wanneer men nu dus, in de loop van de 18de eeuw een gebouw nodig had waarin burgers, zonder onderscheid van rang of stand, zich konden verzamelen, bood de basilica een zeer aantrekkelijk perspectief. Om te beginnen is de vloer in een dergelijke zaal volledig vlak en is er dus, omgekeerd dan in een théâtre à l’Italienne, geen sprake van een duidelijk geprononceerde hiërarchie onder de aanwezigen (u kent dat wel: loge rang 1, rang 2, enz).

Maar er zijn andere argumenten. Om te beginnen het economische. Het grondplan van een dergelijke zaal biedt – in technisch opzicht – een eenvoudige manier om grote overspanningen te realiseren. En technisch eenvoudig, komt meestal goedkoper uit dan ingewikkeld op het einde van de rit. Als je die zaal later commercieel wil uitbaten, dan heb je er belang bij om het vooral goedkoop, snel en toch degelijk op te lossen. Daarnaast zijn bvb ramen in de zijkant, zoal bij een kerk, minder noodzakelijk in een danszaal, aangezien het meeste vertier er toch ’s avonds en in het schemerduister plaatvindt. Ramen kosten tijd en geld, dus dat is handig meegenomen. Wanneer tenslotte aan het begin van de 19de eeuw gietijzeren bouwelementen aan een stijle opmars beginnen, is het hek helemaal van de dam. Je giet gewoon je zuiltjes en spanten ergens in een fabriek en hebt ze daarna maar gewoon in elkaar te vijzen als een heuse meccano. Het lijkt, op de keper beschouwd, niet voor niets op de bouwwijze voor grote fabriekshallen.

Uiteindelijk leent zo’n zaal zich vlot tot allerhande activiteiten, gaande van het klassieke concert, het theekransje, het diner aan lange tafels, maar ook bals. Vanuit exploitatie – oogpunt is dat een droom. Zonder veel omhaal verhuur je de zaal meerdere keren per week of zelfs per dag aan verschillende publieken. Niet voor niets evolueren ze in de loop van de 19de eeuw tot het prototype voor variété theaters en later de vroegste cinema’s. Pas wanneer de wetgeving op brandveiligheid gebiedt om de zitjes vast in de grond te verankeren, verandert dat. Op dat moment, we schrijven de jaren ’20 van de 20ste eeuw, zien de exploitanten zich gedwongen tot het maken van een verscheurende keuze: cinema of variété. En in veel gevallen wordt het cinema en valt de sloophamer. Vandaar ook dat je dit type zaal niet meer zo vaak aantreft nadien: ze werden al een jaar of 100 geleden massaal vernield en daar kwam zelfs geen oorlogsgeweld aan te pas.

Criee_antwerpen

Waarom ik dit uitgebreide stukje nu pleeg? Wel omdat ik het afgelopen jaar, zoals ik al aangaf in de eerste zinnen, geconfronteerd werd met nieuwe gegevens die allemaal min of meer in dezelfde richting wezen. Tot voor kort meende ik dat dit zaaltype in onze gewesten pas ingang vond na de Franse revolutie. Het vroegste mij bekende voorbeeld, was de zaal van de Société Philharmonique d’Anvers, gebouwd in 1813, gelegen op de plek waar nu het Theaterhotel staat in de Arenbergstraat in Antwerpen. Dat was voor mij zowat de start. Ondertussen vond ik in de publicatie van de onovertroffen Gilber Huybens over de Frascati zaal – gebouwd in 1807 naar ontwerp van C. Fisco (die ook het College De Valck ontwierp en ook het Martelarenplein in Brussel) – terug dat deze zaal reeds een dergelijk grondplan bezat. En heel recent ontdekte ik het artikel van Xavier Ducenne – La Salle du Concert Noble construite à Bruxelles en 1779 – waarin hij aantoont (pg 181 – van Brusselse Cahiers Bruxelloises – nr 45, 2013) dat deze (verdwenen Concert Noblezaal) eveneens een duidelijk basilica type bezat, ditmaal van de hand van architect Dewez. Xavier Ducenne verwijst overigens in zijn artikel ook naar de Burlington Room in York, maar tevens naar de zuilenzaal van Felix Meritis (een tijdje lang tot Ramses Shaffy Theater omgedoopt) gebouwd in 1777.

Een wonderlijke genetische verwantschap dus, wat mij ondertussen doet dromen van een Europees project over de netwerken van architecten en opdrachtgevers van dit soort bouwsels…

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

Beeldgebruik:

– Wikimedia Commons
– Crié Antwerpen – Distrifood
– Zuilenzaal – Felix Meritis