Dear Mr. Byrne. Een beknopte geschiedenis van de mechanische muziek vóór de platenspeler – Deel 1/5

orgelboekenghysels2

Inleiding

Momenteel lees ik David Byrne’s boek “How Music Works”. Leuke lectuur absoluut, maar hoeft het altijd zo simpel te worden uitgelegd? Het eerste hoofdstuk begint al meteen stevig, met een groots discours hoe omgeving de creativiteit beïnvloed en vice versa. Met een glansrol weggelegd voor dansers die keer op keer nieuwe muziekstijlen mee helpen initiëren. Zo hoor ik het graag natuurlijk. Toch missen naar mijn gevoel de sprongen die hij doorheen de muziekgeschiedenis maakt iets te vaak accuratesse. Zo wordt, bijvoorbeeld, met geen woord gerept over de opkomst van mechanische muziek, lang voor de uitvinding van de klankopname door Edison.

Lezers van deze blog weten het ondertussen: dit is een teer punt bij mij. Voor de meeste auteurs is het onderhand evident om de geschiedenis van de moderne muziekindustrie te beginnen bij Edison. Om vervolgens onverwijld door te stomen naar de hoofdstukken 78T, 33T, 45 T, geluidscasette, CD, enz. Dat klinkt aannemelijk voor de hedendaagse lezer die nooit iets anders heeft gekend. Maar je mist kansen. En wat erger is: het is niet correct wat je dan vertelt. Bovendien zie je vandaag daarom ook bitter weinig pogingen om het een keer over een andere boeg te gooien.

De echte redenen hiervoor zijn echter nogal duister, overigens. Aan een gebrek aan degelijk wetenschappelijk onderzoek zal het heus niet liggen. Er liggen stapels boeken en artikels over de ontwikkeling van de mechanische muziekindustrie – om nog eens een onmogelijk woord te gebruiken – in zowat alle talen op lezers te wachten en nog komt het niet zo ver. Tijd voor actie.

antwerpen006

Is het misschien omdat de krullerige dansorgels ondertussen zo ver staan van onze dagdagelijkse realiteit ? Tja, je zou over het klavecimbel hetzelfde kunnen zeggen. Ten minste waneer je het vergelijkt met een hedendaagse keyboard. Maar iedereen is ondertussen wel degelijk mee met dát hoofdstuk uit het epos der toetseninstrumenten. Bovendien, er is veel meer aan de hand dan krullerige dansorgels op het eind van de 19de eeuw. Ik pik er enkele markante voorbeelden uit: de nickolodeon en het automatische klokkenwerk van de kathedraal van Antwerpen. Naar het eerste is tegenwoordig (en niet toevallig) een online kinderzender genoemd. De tweede pikte zijn technologie in Lier om vervolgens met de pluimen te gaan lopen. Om maar te zeggen: het is wel degelijk een ‘groot verhaal’ met vele facetten dat de moeite loont om eens verteld te worden.

De eerst jukeboxen: begin 18de eeuw?

Jean_Siméon_Chardin_-_The_Canary_-_WGA04773

De mens begint al erg vroeg muziekautomaten te bouwen. Uit de oudheid zijn al voorbeelden bekend, maar speeldozen die in technisch opzicht niet veel verschillen van de exemplaren die je vandaag nog in de speelgoedwinkel kunt kopen, zijn een uitvinding uit de renaissance. En zoals zo veel van dat soort vindingen raken ze veel sneller ingebed in een systeem van massaproductie dan je doorgaans vermoedt. Bijvoorbeeld de serinette, een afgeleidde van de speeldoos en het eerste draaiorgeltje, compleet met draaiwieltje, blaasbalg en orgelpijpjes. Aanvankelijk werd het gebruikt voor de africhting van canarievogels (serin = canarie in het Frans, het kweken ervan was een liefhebberij van rijke mensen), maar al gauw raakt het veel breder verspreid en onstaan ook veel meer varianten: van speelklokken over speeldozen tot huiskamer orgeltjes.

Toen al vormde zich in het kielzog van de Zwitserse horloge industrie, een speeldozen industrie (men denke aan de infame koekoeksklok). Eerst als luxeproduct, maar in de loop van de 18de eeuw raakt het goedje, net zoals het zakhorloge, in de gunst bij het grote publiek. Zodat we ze aan de vooravond van de industrialisatie al massaal aantreffen in de huishoudens van de gewone werkmens. Het moet potentieel om vele 10.000den exemplaren zijn gegaan. Ondanks die vastelling, werd bij mijn weten slechts één poging ooit ondernomen om het belang van dergelijke ‘speeldozen’ voor de verspreiding van dans- of muziekrepertoires in kaart te brengen.

Dat is des te vreemder wanneer je weet dat serinettes en de varianten die er uit voortkwamen al werkten met verwisselbare speelrollen, zodat je verschillende muziekjes kon afspelen. Die rollen waren beslagen met strategische geplaatste spijkertjes die, wanneer ze ronddraaiden, telkens een klepje bedienden dat een pijpje van het orgeltje openzette dat zodoende klank voortbracht. Waar de puntjes op de trommel van een speeldoosje lamelletjes aantikken, wordt hier dus een pneumatisch mechanisme bediend.

Het principe dat je een afspeeltoestel verkocht aan een consument die je achteraf ‘nummers’ kon blijven slijten is dus hoegenaamd geen recente vinding. Het start al bij het begin van de 18de eeuw. Hier valt dus al een eerste stukje muziekgeschiedenis te herschrijven me dunkt. Het zou me trouwens niet verbazen dat toen al een spanningsveld bestond tussen ‘propriarity’ en ‘open source’ versies van de muziekdoos. Benieuwd of we daar ooit achterkomen.

Beeldgebruik:

www.muzikaalerfgoed.be

www.carillontorens.com

wikimedia commons