Dear Mr. Byrne. Een beknopte geschiedenis van de mechanische muziek vóór de platenspeler – Deel 2/5

Gavioli_wikipedia_commons

Voor wie het vorige deel zou hebben gemist: ik lees momenteel ‘How Music Works’ van David Byrne (zanger, gitarist van The Talking Heads). De man huppelt vrolijk door de muziekgeschiedenis en bericht over velerlei zaken die muziek maken tot wat ze volgens hem is. En passant vergeet hij daarbij de hele voorgeschiedenis van de mechanische muziek. Alles wat aan de komst van de platenspeler voorafgaat bedoel ik daarmee. Het is een klassiek euvel bij auteurs met specialisatie pop-muziek. Onderhand moeten mensen wel gaan denken dat de platenspeler van Edison zomaar uit de lucht is komen gevallen. Dat is natuurlijk baarlijke nonsense. Er ging een paar eeuw ontwikkeling aan vooraf. En even heel Byrnesque: die ontwikkeling bepaalt wel degelijk nog steeds hoe muziek vandaag werkt. Vandaag deze eigengereide poging om deze hyaat enigszins in te vullen.

Van de woonkamer naar de danszaal

Draaiorgelmuseum

Het probleem van de serinette en aanverwante speeldozen (zie deel 1) was het klankvolume. Pas wanneer je over veel krachtigere techniek beschikt, bvb van de stoommachine, kun je ook luider spelen. Het straatorgel ging al die kant op. Het beschikte over een groter draaiwiel dat een krachtigere balg aandreef, maar het blijft lang een vrij klein, draagbaar of toch transporteerbaar instrument, vooral in zwang bij bedelzangers. Chiquere huiskamer versies bestonden ook al, sommige zelfs met een opwindmechanisme, precies zoals de eerste platenspelers, maar ze klonken nooit luid.

Een andere beperking waren de rollen met spijkertjes. Die konden slechts 1 muziekje per keer afspelen en waren tegelijk lastig te wisselen. Pas wanneer de Frans-Italiaanse uitvinder Gavioli zijn systeem demonstreert om muziek mechanisch te registeren en af te spelen aan de hand van boeken met gaatjes, verandert dat. Gavioli’s instrumenten maken gebruik van de technologie van de jacquart weefgetouwen. Ponskaarten stuurden pennetjes aan die ervoor zorgden dat op het juiste moment bepaalde koorden in het weefsel werden opgetild, zodat je patronen kon weven. In combinatie met een sterk verbeterde pneumatische technologie en de stoommachine zorgde dat voor een enorme toename van de textielproductie. Pas dat idee toe op de muziekindustrie en je krijgt een revolutie. Voortaan kun je langere melodietjes laten klinken en constant achter elkaar door.

Luid, luider, luidtst

Auxetophone_Patent

Dus het idee van de versterker als drijfveer voor muzikale vernieuwing, is dus niet van eergisteren. Of toch niet van na de WO II, zoals velen denken. Gavioli presenteerde zijn machines al in 1855, tijdens de wereldtentoonstelling van Parijs. Maar ook geluidsversterking zonder electriciteit was al vroeg mogelijk. In 1898 vonden Horace Short en Sir Charles A Parsons samen de Auxetophone uit, een mechanische membraamversterker op perslucht. Viool solo in een enorme concertzaal? Het kon! Maar de technologie werd vooral gebruikt om gramofoons te versterken. In danszalen weliswaar, want voor in de woonkamer klonken ze veel te luid (zie filmpje). Om de nodige perslucht te voorzien, werd een kleine electrische turbine vernuftig opgeborgen in het luxemeubel waarin gramofoons toentertijd werden ingebouwd.

Ik durf onderhand gerust stellen: de hele idee dat de nieuwe vorm van ‘natuurlijke’ mechanische muziek – de geluidsopname – het luistergedrag van het publiek van de ene dag op de andere compeet omgooide, is historisch niet correct. Lang daarvoor was al een enorme wereldwijd vertakte muziekindustrie actief, gebaseerd op een hele trits van uitvindingen die mechanische muziek beschikbaar maakte van de woonkamer tot in de danszaal en van de wieg tot het graf. De sprong die Byrne suggereert van de Jacquart ponskaart naar de digitale telefoonlijn, kwam er niet in één keer. Zoals vaak met zelfverklaarde revoluties, ging het eerder om een evolutie in kleine staptjes. De industrie die er het gevolg van was, bleek zelfs zo dominant dat het ‘marktpotentieel’ van geluidsopnames via wassen rollen of phonoplaten lang ondermaats bleef.

Gemakshalve gaan we er van uit dat fonoplaten essentieel waren voor de verspreiding van muziek tijdens het interbellum. 78T van toen heeft een mythische status. De eerste opnames van Django Reinhardt wisselen vandaag voor vele duizenden euro’s van eigenaar. In de praktijk blijken ze een marginaal verschijnsel. Draaiorgels in allerlei maten en soorten bleven tot aan de vooravond van de tweede wereldbrand de toon voeren (zie ook hier). Idem voor de radio. De eerste uitzendingen mogen dan wel al in 1914 plaatsvinden, anno 1930 waren er officieel in België nog steeds niet meer dan 10.000 radio toestellen geregistreerd. De echte doorbraak van de radio begint pas met WOII en vooral omdat radio toen het propagande medium werd bij uitstek zowel van Nazi Duitsland als van de Geallieerden. De fonoplaat en de radio zullen pas echt de massa bereiken, tegen het einde van de jaren ’30. Van de twintigste eeuw, voor alle duidelijkheid.

Beeldgebruik:

Wikimedia Commons

Draailorgelmuseum Haarlem

Dan’s antique phonograph page!