Fantastische formidabele collega’s

breugel_jorisk

Soms krijg je de kans een collega danshistoricus in levende lijve te ontmoeten. Raar maar waar, danshistorici zijn een bijzonder zeldzaam soort wezens, op wereldschaal beschouwd. De kans dat je er één naast de deur aantreft is ongeveer zo groot als dat je op een nacht in bed door een meteoriet wordt getroffen. En toch gebeurt dat soms (een danshistoricus tegenkomen). In België zijn we naar mijn schatting met minder dan een dozijn. Dus van zo dra je hoort dat een nieuw exemplaar in de buurt komt wonen, haast je je beter om kennis te maken, voor ie weer met de noorderzon verdwijnt. Maar mirakels gebeuren soms en doorgaans wanneer je ze het minste verwacht. En zo geschiedde enkele weken terug, toen ik in Dranouter een lezing moest geven. Dranouter ligt behoorlijk ver van Leuven en het Heuvelland is een prachtige plek voor lange wandelingen. Dus besloten mijn vrouw en ik er een uitje van te maken. Maar er was nog een bijkomende reden. Ik kon namelijk ook een afspraak versieren met niemand minder dan Georgina Boyes, die blijkbaar recent besloot om in Westouter te komen wonen, op enkele kilometers van Vlaanderen’s onvolprezen Folk Hoofdstad.

Het werd een prachtige avond, ten minste voor mij, want als danshistorici elkaar ontmoeten, kun je eindelijk wat praten over je research en je artikels. Wat dan weer strontvervelend kan zijn voor de partners en dus hadden we het over het huis, de kinderen, muziek and uiteindelijk ook een beetje over ‘het onderzoek’. Tot mijn opperste verbazing, vernam ik dat Georgina net een online artikel publiceerde over zwaarddansen. Niet dat zwaarddansen niet interessant zou kunnen zijn, maar ik wist niet dat het vertrouwd terrein voor haar was. En natuurlijk voelden weer enkele volksdansers in de U.K. zich na het lezen ervan op hun lange danstenen getrapt. Wat mij dan weer helemaal niet verbaasde. Sommige volksdansers hebben nu eenmaal bepaald lange tenen. Dat komt omdat zij een soort sentimentele affectie koesteren voor bepaalde historiserende theorieën over de oorsprong van hun danstradities. Als het aan hun lag, dan zijn die ‘eigen tradities’ vanzelfsprekend zeldzaam, uniek in de wereld en zo oud als de mensheid. Claims variëren van een oorsprong bij de oude Grieken, Germanen, Gothisch Heidendom of de tijd van dolmens en menhirs (die nog eens 2.000 jaar ouder zijn dan voornoemde stammen). Bewijzen voor deze claims: nul. Research om ze te bewijzen: twee keer nul.

En zo kunnen bepaalde koppige mythes generatie na generatie in het volksdans milieu worden overgeleverd. Ze vormen een soort meta-traditie op zichzelf. Tot op een vreselijke dag zo’n geliefd verhaal aan diggelen word geslagen door een sardonisch grimlachend danshistoricus. Dat overkwam mij wel eens, net zoals Georgina en het zal in de toekomst wellicht nog gebeuren. Mijn eigen verwezenlijkingen op dat vlak zijn een pak geringer dan die van Georgina, maar ik meen toch dat een paar folk-dancers door mijn toedoen onderhand een paar illusies armer zijn. Wat niet zo lastig is als het op eerste gezicht lijkt. Bijvoorbeeld: Vlaamse volksdansers beroemen zich erop dat ‘onze dansen’ uniek zijn voor het dorp of gehucht waar ze ooit in de grijs en grauw verleden werden opgetekend om ze te bewaren voor het nageslacht (dit bizarre idee is niet exclusief Vlaams te noemen, overigens). De zogenaamde ’traditionele dansen’ zouden op één of andere manier – die niet rationeel kan worden verklaard – het hele gewicht van de locale tradities met zich dragen of er ten minste door zijn geïnspireerd.

Daarom is het typisch niet gewoon een ‘Quadrille’ die zij dansen, maar eerder ‘DE Kadril (merk de subtiele verschuiving in de spelling) van Bommerskonten’ Of iets dergelijks. Wat erop wijst dat de locale arme boerenbevolking na eeuwen in complete afzondering, een heel eigen vorm van quadrille – dans zouden hebben ontwikkeld. Wat natuurlijk onzin is, welk historisch standpunt je ook wenst in te nemen. Of je het nu ‘variatie’ of ‘uitvinding’ noemt, een plaats op zich ontwikkelt zelden iets creatiefs dat vervolgens de wereld verovert. Individuen doen dat af en toe wel. En typisch voor dansgeschiedenis: het zijn de individuele dansers die de danskennis belichamen, niet ‘het dorp’ of ‘de gemeenschap’. En of het locale hen inspireert? We moeten veronderstellen van wel. Mozart was meer dan zeker geïnspireerd door het Praagse bier of de bevallige barmeiden daar, toen hij Don Giovanni componeerde, om een duidelijk voorbeeld te geven. Maar uiteindelijk, is dit soort discussie wel interessant voor op café, maar al bij al blijft het wel slechte dansgeschiedenis. En dus zijn volksdansers wel vaker geaffronteerd wanneer je zo’n geliefde mythe onderuit haalt. Het is het lot van alle danshistorici ter wereld. We zijn gedoemd door het leven te gaan als Erg. Slechte. Mensen. Het zei zo.

Dit gezegd zijnde: de hypothese die Georgina naar voren schuift, is behoorlijk gewaagd. Maar daarom niet minder gefundeerd. Ze wil eenvoudig weg een meer rationele verklaring bieden voor het feit dat zwaarddansen maar zelden voorkomt in Britse historische bronnen voor de 18de eeuw. Hetgeen vrij sterk contrasteert met het veelvuldig voorkomen ervan hier in België tussen de 14de en 17de eeuw. Een zeer intelligent man (hij was doctor in de exacte wetenschappen) Eugène Verstraeten, publiceerde in de jaren ’80 (het werk verscheen pas na zijn dood) een standaardwerk waarin hij een behoorlijk indrukwekkend aantal citaten over zwaarddansen oplijst die hij haalde uit allerhande administratieve bronnen zoals stadsrekeningen en schepenbanken. Mr. Verstraeten werkte in zijn vrije tijd zowat 50 jaar lang aan dit encyclopedische boek. Zijn stelling? Dat de zwaarddans historisch bezien eerst voorkwam in onze gewesten en van daaruit de rest van Europa veroverde.

Wat Georgina nu opviel, was het feit dat voor de U.K. het een Brits katholiek Nicolas Blundel (1669 – 1737) was die voor het eerst een zwaarddans in detail beschrijft zoals die toentijds in Lancashire werd gedanst. Niet alleen beschrijft hij de dans op zich, hij vertelt er ook letterlijk bij dat hij de dansers de dans aanleerde. Wat er eventueel op kan wijzen dat hij de dans zelf behoorlijk goed kende. De vraag die onmiddellijk rijst is dan ook: waar leerde hij die dans kennen? De datum – 1712 – is ook interessant omdat op hetzelfde moment een typisch stukje Britse danscultuur – country dancing – aan een veroveringstocht rond de wereld begon. De dansvorm werd enkele jaren voordien door Mr. Isaac, de dansmeester van de Stuarts, in Versailles geïntroduceerd. Nicolas Blundel studeerde in Saint-Omer (Noord Frankrijk) en Vlaanderen, waar hij de zwaarddans, die hier zeker bestond op dat moment, zou kunnen hebben opgepikt. Hij verliet de eilanden trouwens om dezelfde reden dan Mr. Isaac en de Stuarts: omdat rooms katholieken in Engeland werden vervolgd in de aanloop naar en na de ‘Glorious Revolution’.

En natuurlijk bestaat toeval volgens mij en ook Georgina niet. Men moet eerst trachten een plausibele verklaring te bedenken, rekening houdend met de historische context en de betrokken actoren, voor men zich verlaat in wilde speculatie over stamrituelen uit de steentijd of Anglo-saxisch heidendom. Het is een historisch feit dat Britse katholieken niet op de universiteit werden toegelaten en dus op zoek moesten naar alternatieve, buitenlandse scholingsmogelijkheden voor hun kroost. In de praktijk in katholieke instellingen in heel Europa. Enkele van de meest gerenomeerde onderwijsinstellingen hier ten lande, werden destijds door de jezuïten uitgebaat. Dus was het vrij natuurlijk voor Blundel om daar zijn opvoeding te vervolledigen, net zoals zijn vader en grootvader voor hem hadden gedaan.

Jezuïten hier in Vlaanderen, hadden tegen die tijd een degelijk schoolsysteem ontwikkeld, waarbij “de kunstvakken” zoals muziek, theater, voordracht, enz. op een zeer hoog niveau stonden. Goed kunnen dansen, stond in de 17de en 18de eeuw gelijk aan goede opvoeding. Het was het distinctieve kenmerk van de ‘Gentilhomme’. En als men jaren in het buitenland verblijft, en goed heeft leren dansen, kan men, uiteraard, een lokale dansmode oppikken.

Wat exact Georgina’s hypothese is. Nicolas Blundel zou de zwaarddans tijdens zijn schoolperiode hier in Vlaanderen hebben leren kennen en na zijn terugkeer de dans lokaal hebben geïntroduceerd. En soms is het benoemen van de plaag even erg als de plaag zelf voor volksdansers. Hoewel een hypothese een hypothese blijft natuurlijk, een denkrichting die kan leiden tot het stellen van interessante vragen, die op hun beurt dan weer kunnen leiden tot meer gefocust onderzoek, dat, uiteindelijk kan leiden tot antwoorden. Of ook weer niet. Het idee achter Georgina’s stelling heet ‘culturele transfer’ of ‘distributie van repertoires’. Deze opmerkelijke theorie stelt dat mensen elkaar ontmoeten en van elkaar kunnen leren. Wat natuurlijk klopt, zeker wanneer het om dansen gaat. Dansen noteren is altijd al een heikele kwestie geweest, zelfs voor de best getrainde dansleraars. Dansers leren dus sneller van elkaar dan uit boeken en dus is het idee van de ‘culturele transfer’ een veel waarschijnlijker soort hypothese dan ‘een dorp als inspiratie voor traditie’ of iets dergelijks. De moeilijkheid is natuurlijk dat je zelden direct kunt aantonen dat A het van B heeft geleerd of zelfs maar dat A, B ontmoette. De kans dat je zo’n preciese bewijzen uit historisch bronnenmateriaal kunt aantonen is redelijk gering. En die kans wordt alleen maar kleiner, hoe verder je teruggaat in de tijd, al was het maar omdat zulks doorgaans garant staat aan het afnemen van het aantal mogelijke bronnen.

Maar meer in het algemeen, kan men uiteraard in de geschiedenis van de Jezuïten college’s hier in België duiken, nagaan welke Britse vluchtelingen hier verbleven en hoe lang. Vervolgens zou je ook kunnen nagaan wanneer en in welke hoedanigheid zij terugkeerden naar Engeland. En tenslotte zou je ook nog kunnen nagaan of zwaardansen in hun buurt voor of na hun terugkeer opduiken in de bronnen. Allemaal interessante vragen. En het idee is goed. Very good indeed.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…