Net een weekje terug uit Schotland en, zoals dat gaat, even kopje onder gegaan bij de informatieverwerking op de zaak. Alsof er al fietsend door de highlands wat zand in het mechaniekje terecht kwam. Goed om vast te stellen hoe snel je hersens vergeten wat routineus kantoorwerk is. Dan kunnen ze zich ten minste vrijmaken voor de echt belangrijke dingen des levens, zoals genieten van het landschap of goed gezelschap bij een lekker glas. Maar wat hebben we dan geleerd onderweg? Heel veel natuurlijk, maar om eerlijk te zijn, weinig over dansgeschiedenis. Daarvoor heb je namelijk mensen nodig en die zijn eerder schaars op de ‘Outer Hebridies’. Of toch vele malen schaarser dan pakweg schapen of scholeksters. Er liggen ook alleszins meer zeehonden te zonnen op de stranden dan inheemse deernen in bikini. Toch wil ik de komende weken een paar reflexies op u loslaten en opnieuw zal dat gebeuren onder de werktitel ‘Reisdagboek van een danshistoricus’. Ik hoop dat het mag smaken. En dan nu tijd voor een glas Oban Single Malt. Cheers!
Auteur: Cor Vanistendael
Klaar om te vertrekken
Over een weekje vertekken we voor drie weken naar Schotland voor een welverdiende vakantie. We gaan per fiets en met de boot, wat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt. Hoeveel boeken kunnen mijn kuiten aan op pakweg een helling van de Schotse Highlands? Niet te veel veronderstel ik. Anderzijds kan het behoorlijk lang regenen daar, dus moet een mens toch iets meesleuren om de tijd te verdrijven. Tablets of e-readers zijn nog niet mijn ding op vakantie. Ik ben namelijk nogal verknocht aan de geur van papier en het gevoel van een stevige kaft in de hand. Dat beperkt natuurlijk mijn bibliothecaire mogelijkheden als fietser. Anderzijds: je kunt toch niet een halve boekenkast lezen op een actieve fietsvakantie, ook al regent het een paar uur per dag.
Daarom koos ik alvast een paar taaie reisgezellen. Niet om snel, snel uit te lezen – daar koop ik desnoods nog een stationsroman van – zeg maar – Roald Dahl voor onderweegs – maar doordenkertjes op het randje van de hersengymnastiek. Om te beginnen is er het onvolprezen ‘La Contredanse, un tournant dan l’histoire française de la danse’ van Jean-Michel Guilcher. Ik las het al eens grondig een jaar of tien terug, maar ondertussen kwam een geheel herziene versie uit die ik verleden jaar in Parijs in het Cité de la Musique op de kop kon tikken.
Daarnaast wil ik absoluut nog eens ‘Le Rouge et le Noir’ van Stendhal – één van mijn lievelingsauteurs – opnieuw lezen. De afgelopen twee jaar doorploeterde ik geduldig zijn dagboeken, die bij tijd en wijlen zowel een zegening als een vloek tegelijkertijd bleken te zijn. Maar ze bevatten wel van de best geschreven ooggetuigenverslagen van de theater- en entertainment business uit de empire – periode in Parijs die ik ooit las. En een onwaarschijnlijk intieme inkijk in de sexuele mores van die tijd overigens.
Beside that I absolutely longed to re-read Stendhal’s ‘Le Rouge et le Noir’ – one of my favorite authors of all times. Last two years I indulgently plowed through his diaries which proved to be a bless and chastidy alike. Providing a few of the best written eyewitnesses on theater and entertainment business in the ‘Empire era’ in Paris ever and a rare astoundingly timid insight in the sexual habits of the time.
Tenslotte twijfel ik. Recent kocht ik ‘Fabriques de la Danse’ van Simon Hecquet en Sabine Prokhoris dat naar verluidt over de evolutie van dansnotatiesystemen gaat – een onderwerp waar ik naar mijn gevoel nog te weinig van weet. Maar ik twijfel dus. Actieve, uitvoerende dansers zijn zelden goede auteurs, laat staan dat ze voldoende historisch perspectief bezitten om over dansgeschiedenis te schrijven. Met name mensen die een achtergrond hebben in moderne dans of ballet hebben doorgaans moeite om hun hedendaagse beleving opzij te schuiven en een objectievere bril op te zetten wanneer ze over historische dansvormen schrijven.
Dat kan soms hinderlijk zijn omdat de nuance er in dat geval nogal eens bij inschiet. Idealiter heb je natuurlijk een constructieve dialoog tussen de danshistoricus (die bij voorkeur ook graag danst) en een geïnteresseerd professionele danser. We kunnen met andere woorden heel veel van elkaar leren. Ivor Guest is m.i. zo één van die fantastische voorbeelden van iemand met een brillant historisch inzicht, gekoppeld aan een grote kennis van ballettechniek. Hij is niet voor niet getrouwd met een ballerina (Ann Hutchinson Guest) die zelf gefascineerd was door dansgeschiedenis. Ik zou misschien beter haar ‘Choreographics: A Comparison Of Dance Notation Systems From The Fifteenth Century To The Present’ meenemen. Alleen weet ik bij benadering niet waar er zo meteen aan te geraken. Als iemand het eventueel kan uitlenen zou ik dat enorm appreciëren. Desnoods copieer ik het om het zeker niet te beschadigen onderweg. Alle tips zijn welkom.
Bron foto: http://www.nagrin.com/gallery/index.html
Zaal Floreal in Herent
Op 1 mei vieren de socialisten feest, een goede (en mooie) dag om wat socialistisch erfgoed in kaart te brengen naar mijn gevoel. Zaal Floreal in Herent is een uitzonderlijk staaltje van een socialistische feestinfrastructuur (zoals de Vooruit in Gent) in een dorpsomgeving. Ik weet niet helemaal zeker of ze ook ooit door socialisten werd gebouwd. Alleszins is ze nu in handen van een coöperatieve die er andere plannen mee heeft. Het lot van zo’n bouwsels is dan meestal dat ze worden gesloopt. Hoog tijd om het één en ander te gaan fotograferen. Een beminnelijke beheerder liet me graag binnen. Zodoende kon ik op het gemak wat foto’s maken van op het statief. Leuke erfgoedactiviteit op een 1ste mei!
Fantastische formidabele collega’s
Soms krijg je de kans een collega danshistoricus in levende lijve te ontmoeten. Raar maar waar, danshistorici zijn een bijzonder zeldzaam soort wezens, op wereldschaal beschouwd. De kans dat je er één naast de deur aantreft is ongeveer zo groot als dat je op een nacht in bed door een meteoriet wordt getroffen. En toch gebeurt dat soms (een danshistoricus tegenkomen). In België zijn we naar mijn schatting met minder dan een dozijn. Dus van zo dra je hoort dat een nieuw exemplaar in de buurt komt wonen, haast je je beter om kennis te maken, voor ie weer met de noorderzon verdwijnt. Maar mirakels gebeuren soms en doorgaans wanneer je ze het minste verwacht. En zo geschiedde enkele weken terug, toen ik in Dranouter een lezing moest geven. Dranouter ligt behoorlijk ver van Leuven en het Heuvelland is een prachtige plek voor lange wandelingen. Dus besloten mijn vrouw en ik er een uitje van te maken. Maar er was nog een bijkomende reden. Ik kon namelijk ook een afspraak versieren met niemand minder dan Georgina Boyes, die blijkbaar recent besloot om in Westouter te komen wonen, op enkele kilometers van Vlaanderen’s onvolprezen Folk Hoofdstad.
Het werd een prachtige avond, ten minste voor mij, want als danshistorici elkaar ontmoeten, kun je eindelijk wat praten over je research en je artikels. Wat dan weer strontvervelend kan zijn voor de partners en dus hadden we het over het huis, de kinderen, muziek and uiteindelijk ook een beetje over ‘het onderzoek’. Tot mijn opperste verbazing, vernam ik dat Georgina net een online artikel publiceerde over zwaarddansen. Niet dat zwaarddansen niet interessant zou kunnen zijn, maar ik wist niet dat het vertrouwd terrein voor haar was. En natuurlijk voelden weer enkele volksdansers in de U.K. zich na het lezen ervan op hun lange danstenen getrapt. Wat mij dan weer helemaal niet verbaasde. Sommige volksdansers hebben nu eenmaal bepaald lange tenen. Dat komt omdat zij een soort sentimentele affectie koesteren voor bepaalde historiserende theorieën over de oorsprong van hun danstradities. Als het aan hun lag, dan zijn die ‘eigen tradities’ vanzelfsprekend zeldzaam, uniek in de wereld en zo oud als de mensheid. Claims variëren van een oorsprong bij de oude Grieken, Germanen, Gothisch Heidendom of de tijd van dolmens en menhirs (die nog eens 2.000 jaar ouder zijn dan voornoemde stammen). Bewijzen voor deze claims: nul. Research om ze te bewijzen: twee keer nul.
En zo kunnen bepaalde koppige mythes generatie na generatie in het volksdans milieu worden overgeleverd. Ze vormen een soort meta-traditie op zichzelf. Tot op een vreselijke dag zo’n geliefd verhaal aan diggelen word geslagen door een sardonisch grimlachend danshistoricus. Dat overkwam mij wel eens, net zoals Georgina en het zal in de toekomst wellicht nog gebeuren. Mijn eigen verwezenlijkingen op dat vlak zijn een pak geringer dan die van Georgina, maar ik meen toch dat een paar folk-dancers door mijn toedoen onderhand een paar illusies armer zijn. Wat niet zo lastig is als het op eerste gezicht lijkt. Bijvoorbeeld: Vlaamse volksdansers beroemen zich erop dat ‘onze dansen’ uniek zijn voor het dorp of gehucht waar ze ooit in de grijs en grauw verleden werden opgetekend om ze te bewaren voor het nageslacht (dit bizarre idee is niet exclusief Vlaams te noemen, overigens). De zogenaamde ’traditionele dansen’ zouden op één of andere manier – die niet rationeel kan worden verklaard – het hele gewicht van de locale tradities met zich dragen of er ten minste door zijn geïnspireerd.
Daarom is het typisch niet gewoon een ‘Quadrille’ die zij dansen, maar eerder ‘DE Kadril (merk de subtiele verschuiving in de spelling) van Bommerskonten’ Of iets dergelijks. Wat erop wijst dat de locale arme boerenbevolking na eeuwen in complete afzondering, een heel eigen vorm van quadrille – dans zouden hebben ontwikkeld. Wat natuurlijk onzin is, welk historisch standpunt je ook wenst in te nemen. Of je het nu ‘variatie’ of ‘uitvinding’ noemt, een plaats op zich ontwikkelt zelden iets creatiefs dat vervolgens de wereld verovert. Individuen doen dat af en toe wel. En typisch voor dansgeschiedenis: het zijn de individuele dansers die de danskennis belichamen, niet ‘het dorp’ of ‘de gemeenschap’. En of het locale hen inspireert? We moeten veronderstellen van wel. Mozart was meer dan zeker geïnspireerd door het Praagse bier of de bevallige barmeiden daar, toen hij Don Giovanni componeerde, om een duidelijk voorbeeld te geven. Maar uiteindelijk, is dit soort discussie wel interessant voor op café, maar al bij al blijft het wel slechte dansgeschiedenis. En dus zijn volksdansers wel vaker geaffronteerd wanneer je zo’n geliefde mythe onderuit haalt. Het is het lot van alle danshistorici ter wereld. We zijn gedoemd door het leven te gaan als Erg. Slechte. Mensen. Het zei zo.
Dit gezegd zijnde: de hypothese die Georgina naar voren schuift, is behoorlijk gewaagd. Maar daarom niet minder gefundeerd. Ze wil eenvoudig weg een meer rationele verklaring bieden voor het feit dat zwaarddansen maar zelden voorkomt in Britse historische bronnen voor de 18de eeuw. Hetgeen vrij sterk contrasteert met het veelvuldig voorkomen ervan hier in België tussen de 14de en 17de eeuw. Een zeer intelligent man (hij was doctor in de exacte wetenschappen) Eugène Verstraeten, publiceerde in de jaren ’80 (het werk verscheen pas na zijn dood) een standaardwerk waarin hij een behoorlijk indrukwekkend aantal citaten over zwaarddansen oplijst die hij haalde uit allerhande administratieve bronnen zoals stadsrekeningen en schepenbanken. Mr. Verstraeten werkte in zijn vrije tijd zowat 50 jaar lang aan dit encyclopedische boek. Zijn stelling? Dat de zwaarddans historisch bezien eerst voorkwam in onze gewesten en van daaruit de rest van Europa veroverde.
Wat Georgina nu opviel, was het feit dat voor de U.K. het een Brits katholiek Nicolas Blundel (1669 – 1737) was die voor het eerst een zwaarddans in detail beschrijft zoals die toentijds in Lancashire werd gedanst. Niet alleen beschrijft hij de dans op zich, hij vertelt er ook letterlijk bij dat hij de dansers de dans aanleerde. Wat er eventueel op kan wijzen dat hij de dans zelf behoorlijk goed kende. De vraag die onmiddellijk rijst is dan ook: waar leerde hij die dans kennen? De datum – 1712 – is ook interessant omdat op hetzelfde moment een typisch stukje Britse danscultuur – country dancing – aan een veroveringstocht rond de wereld begon. De dansvorm werd enkele jaren voordien door Mr. Isaac, de dansmeester van de Stuarts, in Versailles geïntroduceerd. Nicolas Blundel studeerde in Saint-Omer (Noord Frankrijk) en Vlaanderen, waar hij de zwaarddans, die hier zeker bestond op dat moment, zou kunnen hebben opgepikt. Hij verliet de eilanden trouwens om dezelfde reden dan Mr. Isaac en de Stuarts: omdat rooms katholieken in Engeland werden vervolgd in de aanloop naar en na de ‘Glorious Revolution’.
En natuurlijk bestaat toeval volgens mij en ook Georgina niet. Men moet eerst trachten een plausibele verklaring te bedenken, rekening houdend met de historische context en de betrokken actoren, voor men zich verlaat in wilde speculatie over stamrituelen uit de steentijd of Anglo-saxisch heidendom. Het is een historisch feit dat Britse katholieken niet op de universiteit werden toegelaten en dus op zoek moesten naar alternatieve, buitenlandse scholingsmogelijkheden voor hun kroost. In de praktijk in katholieke instellingen in heel Europa. Enkele van de meest gerenomeerde onderwijsinstellingen hier ten lande, werden destijds door de jezuïten uitgebaat. Dus was het vrij natuurlijk voor Blundel om daar zijn opvoeding te vervolledigen, net zoals zijn vader en grootvader voor hem hadden gedaan.
Jezuïten hier in Vlaanderen, hadden tegen die tijd een degelijk schoolsysteem ontwikkeld, waarbij “de kunstvakken” zoals muziek, theater, voordracht, enz. op een zeer hoog niveau stonden. Goed kunnen dansen, stond in de 17de en 18de eeuw gelijk aan goede opvoeding. Het was het distinctieve kenmerk van de ‘Gentilhomme’. En als men jaren in het buitenland verblijft, en goed heeft leren dansen, kan men, uiteraard, een lokale dansmode oppikken.
Wat exact Georgina’s hypothese is. Nicolas Blundel zou de zwaarddans tijdens zijn schoolperiode hier in Vlaanderen hebben leren kennen en na zijn terugkeer de dans lokaal hebben geïntroduceerd. En soms is het benoemen van de plaag even erg als de plaag zelf voor volksdansers. Hoewel een hypothese een hypothese blijft natuurlijk, een denkrichting die kan leiden tot het stellen van interessante vragen, die op hun beurt dan weer kunnen leiden tot meer gefocust onderzoek, dat, uiteindelijk kan leiden tot antwoorden. Of ook weer niet. Het idee achter Georgina’s stelling heet ‘culturele transfer’ of ‘distributie van repertoires’. Deze opmerkelijke theorie stelt dat mensen elkaar ontmoeten en van elkaar kunnen leren. Wat natuurlijk klopt, zeker wanneer het om dansen gaat. Dansen noteren is altijd al een heikele kwestie geweest, zelfs voor de best getrainde dansleraars. Dansers leren dus sneller van elkaar dan uit boeken en dus is het idee van de ‘culturele transfer’ een veel waarschijnlijker soort hypothese dan ‘een dorp als inspiratie voor traditie’ of iets dergelijks. De moeilijkheid is natuurlijk dat je zelden direct kunt aantonen dat A het van B heeft geleerd of zelfs maar dat A, B ontmoette. De kans dat je zo’n preciese bewijzen uit historisch bronnenmateriaal kunt aantonen is redelijk gering. En die kans wordt alleen maar kleiner, hoe verder je teruggaat in de tijd, al was het maar omdat zulks doorgaans garant staat aan het afnemen van het aantal mogelijke bronnen.
Maar meer in het algemeen, kan men uiteraard in de geschiedenis van de Jezuïten college’s hier in België duiken, nagaan welke Britse vluchtelingen hier verbleven en hoe lang. Vervolgens zou je ook kunnen nagaan wanneer en in welke hoedanigheid zij terugkeerden naar Engeland. En tenslotte zou je ook nog kunnen nagaan of zwaardansen in hun buurt voor of na hun terugkeer opduiken in de bronnen. Allemaal interessante vragen. En het idee is goed. Very good indeed.
Wordt ongetwijfeld vervolgd…