Deze video vond ik afgelopen week ergens op het wereldwijde web. Mode en dans dwars door elkaar. Over de historische betrouwbaarheid van de outfits durf ik geen uitspraken doen. Wat de dans betreft is het leuk gedaan, maar wel een beetje cliché en vooral heel Amerikaans. Voor de jaren 30 – 40 klopt het beeld daarom met vrij grote zekerheid niet met de realiteit hier in de danszalen van toen. Wel met het Holywood en Amerikaanse dansgeschiedenis dictaat van vandaag.
Categorie: 19de Eeuw
Eugène Roy- Bescheiden bijdrage tot de biografie van een nobele onbekende flageolet virtuoos
Eugène Roy (? – 1827) was aan het begin van de 19de eeuw een beroemde flageolet virtuoos die tussen 1800 – 1830 door heel Europa reisde om her en der concerten te geven. Voor zij die meer zouden willen weten over dit bijzondere fluitje – dat hoofdzakelijk voor dansmuziek werd gebezigd – verwijs ik graag naar de website van Les Pantalons, een historisch ensemble dat zich in het repertoire uit die tijd specialiseert.
Nu, rondreizende virtuozen zijn net zoals andere circusartiesten een beetje van alle tijden. W.A. Mozart vulde er zijn kinderjaren mee aan de hand van zijn vader naast tal van andere wonderkinderen in de 18de- en19de eeuw en zelfs tot vandaag de dag. Over Eugène Roy is echter bijzonder weinig geweten. Vandaar deze poging de stukjes van de puzzel wat dichter bij elkaar te leggen. In het enigszin cryptische ‘Les Jurassiens recommendables’ van D. Monnier uit 1828, lezen we op pagina 363 dat hij uit Lons – Le – Saunier afkomstig zou zijn en in de maand augustus 1827 zou zijn overleden te Marseille.
Ondanks die relatieve onbekendheid heden ten dage, kwam ik hem dit jaar toch reeds tweemaal tegen tijdens mijn archief besognes. En tweemaal ging het om duidelijke aanwijzingen dat hij ca 1822 – 1824, in onze gewesten langs kwam. Om te beginnen vond ik begin dit jaar een kwitantie gedateerd 18 maart 1823 in het Stadsarchief van Aalst in het fonds dat ik reeds eerder hier vermeldde, waarin hij de verkoop van Walsen en Quadrilles regelt voor een bedrag van 40 francs. Dat het niet om wat goedkope drukken van zijn deuntjes gaat, kunnen we gemakkelijk afleiden. Volgens alle aankondigingen uit die tijd kostten die nooit meer dan 4 francs en vaak minder. Wellicht ging het dus om handgeschreven scores voor het toentertijd zeer actieve dansorkest van de betreffende vereniging. Zeldzaam materiaal, want volgens het onvolprezen RISM bleef geen enkel handschrift van hem bewaard.
De meest opzienbaren ontdekking deed ik echter afgelopen week in de archiefkelders van het stadsarchief van Turnhout. Daar door de volgende druk druk voor driestemmige flageolet muziek op getiteld (incipit):
Les plaisirs du bel âge
5e cahier
composé D’airs, Walses, Marches, Allemandes et Tyrolienne
Pour trois Flageolets
La deuxième et Troisième Parties Ad-Libitum
par
C. Eugène Roy
Artiste du Grand Théâtre de Lyon
A Paris chez Boieldieu Jeune, Rue de Richelieu N°92, entre les Rues St. Marc et Feydeau
Propriété de l’Editeur
Déposé à la Direction
(onderschrift: A Liege, Chez L. Decortis. Md. de musique, d’Instruments et de Cordes de Naples)
L. Decortis, zo vernemen we, moet volgens de publicatie “Cécilia, ein Zeitschrift für die Musikalische Welt”, uitgegeven in Mainz in 1827, een bekend virtuoze Cellist uit Luik zijn geweest die ook een aantal composities op zijn naam had staan en, zo blijkt, ook een muziekhandel uitbaatte.
Eugène Roy sloot naast zijn verkoop te Aalst eveneens een commercieel contract met een Luiks virtuoos, die zijn drukken verkocht. Waarvan dit exemplaar uiteindelijk in Turnhout terecht kwam. Of Roy ook daadwerkelijk in Turnhout zelf passeerde, is niet bekend. Er verschenen immers geen kranten of annonces in de Kempen van die tijd. Wordt ongetwijfeld vervolgd.
Met dank aan stadsarchieven Aalst en Turnhout voor het beeldgebruik
Reisdagboek van een danshistoricus – Deel 6
Tot slot van deze reeks nog het verslag van een opmerkelijke ontmoeting op de terugweg. Dapper trapten wij op onze laatste dag voor de terugreis van Oldenburg in Holstein naar Kiel door het bij wijlen prachtige Noord-Duitse landschap. Ter hoogte van het vlek Giekau strandden wij op de middag voor het etablissement Giekauer Kroog, dé kroeg in Giekau met andere woorden en je kon er ook nog wat eten. Snoek vers uit de Selenter See bijvoorbeeld of prachtige Holsteiner Katenschinken.
Na drie weken Deense voedselellende en het ontbreken van zelfs de gedachte aan een kroeg, was dit natuurlijk een verademing. Maar het beste moest nog komen. Toen mijn eega zich even ter sanitair begaf, kwam ze vrij enthousiast terug. Ze kent me ondertussen. Er bleek een fantastische feestzaal aan het café vast te zitten en ze wilde aanstonds foto’s beginnen maken. En inderdaad een authentieke belle-epoque zaal met daarenboven een interessante geschiedenis. Oorspronkelijk was deze zaal het lokaal van de ‘Neuhauser Totengilde’ die, blijkens een ingekaderde vlag in 1881 werd opgericht. Een schuttersgilde en ’totengilde’ dus. Dat laatste betekent dat de maatschappij ervoor zorgde dat haar leden een waardige begrafenis kregen. Maar daarnaast is het vooral een schietclub met een socio-culturele dimensie: ze organiseert ook een jaarlijks bal en tal van andere zaken naast de schietingen. Wat me er meteen op een vreemde manier thuis deed voelen.
In de Noorderkempen, waar ik werk, heb je ettelijke schuttersgilden. Gilden, zo dacht ik, dat was een apart Brabants onderonsje: het Hertogdom Brabant aan weerszijden van de staatsgrens in traditie verenigd of zo iets. Niet dus: Noord Duitsland stikt ervan en net zoals hier bouwden die vroeger prachtige feestzaaltjes in hun dorpen. Gelukkig springen ze in Duitsland wat spaarzamer om met hun erfgoed dan hier in Vlaanderen. Misschien omdat ze uit ervaring weten wat het is, als bommen je oude stad van de landkaart vegen. Een memorabele afsluiter, dat wel.
Over danslindes enzo
Danslinde. Het woord alleen al. Ik had er, moet ik eerlijkheidshalve bekennen, ook nog nooit van gehoord. Tot ik een weekje terug een erfgoedkrantje van mijn collega’s uit Aalst onder de neus geschoven kreeg. In Aalst plant men een kersverse ‘etagelinde’ aan in het Astridpark. Boombeheerders Geert Rohaert en Bart Backaert ontdekten deze vorm van leilinde tijdens een reis door Duitsland. Daar werden dergelijke lindes als danszaal ‘in het groen’ ingericht zoals uit dit omstandig wikipedia artikel mag blijken. De oude danslinde van Peesten draagt helemaal mijn hart weg. Een elegante stenen trap leidt de dansers naar de kruin, waar een danszaal van maar liefst 80 vierkante meter op hen wacht, door lover omkraagd. Maar ook in Westerlo, waar heel wat volksdanstradities werden opgetekend, blijkt men over een immense etagelinde te beschikken. Of er ooit onder of in werd gedanst, weet ik niet. Het is zo’n leuk idee dat een Fransman begonnen is met een heuse Europese website over het onderwerp, precies om als inspiratie te dienen en er zelf ééntje te planten. Als mijn tuin groter was, begon ik er onmiddellijk aan. Afspraak op het linde bal over 100 jaar.