Categorie: Dansmuziek

Een oppperbest 2017 gewenst! (en vergeet niet op tijd te dansen)

Het is toeval natuurlijk, maar oudejaar is dit jaar een zaterdag, vandaar dat ik deze bespreking van één van mijn lievelingsfilms “Saterday Night Fever” tot nu heb uitgesteld. Op eerste gezicht lijkt deze disco hit film vooral te draaien om de “moves” en “routines” van John Travolta. De storyline is echter veel grimmiger en bovendien een stukje social geschiedenis om duimen en vingers van af te lekken.

De grap is dat de hele plot gebaseerd is op een fake artikel uit New York Magazine van 7 juni 1976 dat je nog altijd online kunt vinden. Het leest als een trein, maar de hele handel is compleet verzonnen. Het is in feite een fantasie van de auteur en gezien het “rituele” karakter van het dansen en het succes van de film achteraf, ook een beetje “invented tradition”. En dus de film werd een hit. Niet omdat iemand dit soort scènes ooit werkelijk had meegemaakt. Wel omdat het droom van een hele generatie voedde om dit mee te maken. Film is fictie, maar ook een eiland om naartoe te vluchten. Het is letterlijk een projectie. Een projectie van onze eigen verlangens.

Maar er zijn wel degelijk wat interessante raakpunten met de New Yorkse realiteit anno 1976. Het feit dat de stad een etnisch gesegregeerd was, zoals Brussel, Berlijn, Parijs of London vandaag. Want daarover gaat de plot mijn inziens in essentie: niet de stamrituelen, maar de stammentwisten. In deze gesymboliseerd in een etnisch dediferentiëerde disco cultuur. De finale, de wedstrijd wordt gewonnen door een Italiaan die er zijn buik van vol heeft. En diengevolge zijn troffee overhandigt aan wat volgens hem de winnaars zouden moeten zijn, nl. de beste dansers. En als dat “Spics” zijn, die hij even ervoor nog op hun bek sloeg, dan is dat maar zo.

Dat is zelfs niet eens zo romantisch als je zou denken. Het gaat in feite om oog voor het metier van een ander. Bij dans is dat overigens het enige wat telt: kunnen dansen. Misschien is het hoogst romantisch om dat te zeggen, maar er is weinig meer aan. Het is namelijk nogal direct. Natuurlijk telt de culturele en sociale setting, maar binnen die context is er weinig om van weg te lopen. Het is wat het is. No trumping. Ontken het en je komt in politiek stormweer terecht. Jammer dat politici nooit meer dansen vandaag. Het zou snel uit zijn met al die die onzin. Versailles revisited. Geen slecht voornemen voor het komende jaar: minstens één politicus leren dansen.

De Société des Redoutes zoekt dansers

13076652_10154124969234293_2813514165925502636_n

Société des Redoutes start met een nieuw project ! 19de-eeuwse dans is leuk om tijdens een bal, maar om ermee op een podium te schitteren, is er heel wat meer nodig.

In die context kijk je beter uit naar de beste dans kwaliteit en de meest geschikte choreografieën.

Dus is Lieven Baert op zoek naar uitstekende dansers, zowel amateurs als (semi-) professionals die dit willen leren in een nieuwe dansgroep in het Gentse. Deze zal gewijd zijn aan de 19de eeuwse gezelschapsdans in al haar aspekten. Het gaat dus niet om de kostuums, het therapeutisch gehalte, het gezellig samenzijn en met z’n allen eenvoudige dansjes doen. Het zal gaan om de DANS zoals dansmeesters ze bedoeld hebben in de 19de eeuw. Om goed onderzoek naar dans en goede muziek.

Dus als je je geroepen voelt als danser om mee te stappen in een dansgroep waar de lat hoog ligt en iedereen blindelings weet wat te doen, laat dan van je horen. We starten met de planning van weekend klassen vanaf najaar 2016. Het gaat er niet om hoe oud je bent, maar je moet wel in staat zijn om een entrechat quatre, of een behoorlijke tendre, double pirouette of temps brisé neer te zetten.

Contacteer Lieven Baert via facebook of per mail: lievenbaert@msn.com

The first picture is a ” abonnement card ” for 12 classes in Ghent circa 1840. Private collection Lieven Baert. Who wants to use it again in Ghent ?

‘De Danstent’ van Jozef Simons, onverhoopt rijke bron over de balcultuur in de Kempen.

The_Spiegeltent_-_dancing

Literaire bronnen die het amusementsleven in de kijker plaatsen zijn op zich een zeldzaamheid. Meestal vinden we slechts kruimels, enkele details in de marge of aanwijzingen en zijn het de clichébeelden die bovendrijven. Dansen is onzedelijk en dat zullen we geweten hebben. Dat een auteur een bal tot hoofdmotief van een novelle verheft en op de koop toe tot in de details correct beschrijft, kan daarom als een unicum worden bestempeld. Kempenaar Jozef Simons (Oelegem, 21 mei 1888 – Turnhout, 20 januari 1948) publiceerde ‘De Danstent’ aanvankelijk in drie delen in ‘Dietse Warande en Belfort’ jaargang 1913. Het is in vele opzichten een atypische heimatroman over de Kempen, waarvan de handeling plaatsvindt in de week van keurkermis (28 september) in het (imaginaire) Kempense dorp Boschbeek (Simons werd geboren in Oelegem, een gehucht van Ranst, vlak bij Borsbeek).

Atypisch is het boek in de eerste plaats omwille van het gekozen onderwerp dat in zijn tijd niet onomstreden was en al zeker niet in het Katholieke milieu waar hij vertoefde. Bovendien slaagt Simons erin zijn personages niet al te zeer te idealiseren en door een weloverwogen opbouw al te grote clichés te vermijden, hetgeen de roman ook vandaag nog lezenswaardig houdt. Niet met de zwier en taalvirtuositeit van generatiegenoot Stijn Streuvels, maar zeker verdienstelijk. Helemaal merkwaardig wordt het echter wanneer we weten dat Simons tussen 1909 en 1923 huisleraar was bij de franstalige adelijke familie De Brouckhove de Bergeyck in Beveren–Waes. Het belette hem alleszins niet om in het Nederlands te publiceren over een bij uitstek populair gegeven.Zoals gezegd is de opbouw van de novelle uitstekend. Stafke de berdzager (plankenzager) is pas getrouwd met Angelieneke wanneer de zagerij na een brand en door de komst van de stoommachine wordt afgeschaft. Tot overmaat van ramp blijkt Angelieneke zwanger en koestert Stafke de ambitie om diamantslijper te worden. Maar om zijn opleiding te betalen heeft hij 100 frank nodig en gezien de economische situatie in de streek lijkt dat onhaalbaar. Tot Stafke het noeste plan opvat om in één nacht 100 frank te verdienen door tijdens de keurkermis de schoonste spiegeltent in de streek te plaatsen voor zijn eigen deur. De inleidende verhaallijnen beslaan de eerste 30 pagina’s van het werk, de overige 70 zijn volledig gewijd aan de voorbereidingen en de beschrijving van het bal zelf. Met een schitterende zin voor detail schetst Simons het verloop van een waar volksfeest. Van de opbouw van de tent, het werven van klanten, het inspelen van het orgel, enz.

Geen detail wordt overgeslagen waardoor het boekje een uitstekende bron is voor de historische populaire danscultuur in de Kempen en bij uitbreiding onze gewesten. Door vergelijking met het vele archiefmateriaal dat we de afgelopen jaren konden bestuderen, blijkt overduidelijk dat weinig van wat Simons noteert, geïdealiseerd of verzonnen werd. Hij moet het draaiorgelbedrijf, de tentenverhuur en het verloop van bals in zijn tijd van zeer nabij hebben gekend. Wellicht was hij zelf ook een uitstekend danser en liep hij in zijn jonge jaren de bals in zijn streek af.

Aan de hand van letterlijke citaten zullen we nagaan welke merkwaardige schat aan gegevens er te rapen valt. Pg 13: ‘Met Sinksen hebben ze ‘s nachts te twaalf den Brabbeson gespeeld: dat was opgemaakt werk van de jongemannen, die tegen klokslag middernacht met hun lieven in den dansbak stonden.’ Het spelen van de Brabançonne was traditioneel het teken dat het bal afgelopen was. Dat dit om klokslag 12 uur gebeurde, was geen goed teken, omdat dit voor de uitbater van de tent betekende dat hij zijn zaak kon sluiten. 12 uur was vroeg – te vroeg – op een feestdag, ook toen.

De opmerking wordt dan ook gemaakt door Angelieneke om Stafke het idee uit zijn hoofd te praten de tent te huren. De opmerking moet als volgt verstaan worden: als een bende jongelingen een bal kunnen laten stoppen door de Brabançonne te laten spelen, lijd je evengoed verlies. Om aan te tonen dat het spelen van de Brabançonne heel duidelijk een ritueel gebeuren was op de Kempense bals rond 1900, kunnen we het volgende citaat meegeven dat uit de directieverslagen van Harmonie De Kunstvrienden te Merksplas van 1906 werd gelicht:

‘De blijken van eendracht en vriendschap schenen ten vollen uit wanneer het muziek ten klokslag twaalf uren ’s nachts eenen Lancier speelde in het afwisselen van het jaar 1905 – 1906. Ziet daar op de scène! Héla mannen een weinig stilte! Onzen achtbaren en beminnelijken voorzitter den Heer Baaths met vreugde op het gelaat, stuurt zijnen leden eenen innige en hartelijken wensch toe van geluk en voorspoed ter eere van Nieuwjaar; daarop spoedde zich ieder om zijnen medeburger een gelukkig Nieuwjaar te wenschen, niemand bleef onverlaten allen ontvingen beurtelings de beste wenschen van geluk. Welk tafereel! Ziet welke genegenheid jegens zijne medemensch, welke vreugde ze mogen bestatigen dat hedendaags in onzen Kring eene vasten eendracht heerscht. Er was niets meer aan te doen de aanwezigen waren in een ander jaar, de Lancier van 1905 mocht niet meer uitgespeeld worden, ieders gemoed zegde: een nieuw jaar eenen nieuwen dans. Er werden als dan nog eenige nieuwe dansen gespeeld om het jaar 1906 eer aan te doen want het spreekwoord zegt: te hebben is hebben en krijgen is de Kunst. Het is bijna 1 uur. Het orkest krijgt het bevel het bal te eindigen en speelden als dan den Brabançonne tot slot van den dans.’ (integrale versie)

Het feit dat een Lanciers-kadril omstreeks dezelfde tijd (middernacht) werd gespeeld, behoorde eveneens tot de traditie. In het algemeen kan men stellen dat het middernachtelijk uur uitnodigde tot het opvoeren van allerhande rituelen. Een speciale dans of dansen werden er vaak rond gegroepeerd. Dat was trouwens geen exclusief Kempens gegeven. Muzikant Pieter Vergauwen uit Bornem (Klein Brabant) vertelde ons een heel gelijkaardig verhaal uit zijn streek waar deze traditie nog in de jaren ’60 van de twintigste eeuw doorliep. Gelukkig voor Stafke wordt de Brabançonne niet om middernacht gespeeld, maar er vindt wel degelijk een rituele dans plaats:

Pg 83 – 84: ‘Daarom en omdat hij toch rijkelijk geld verdiend had, kondigde Stafke de laatblijvers aan: “Wij zullen de Jan –Van-Zier dansen en de Brabbeson spelen”. Daar waren zeven jonge mannen om de Jan –Van-Zier dans te springen. Ze gingen voor de spiegels staan en kleurden hun gezich rood, wit, blauw of zwart, met een rood-vervend lapje stof, rijstpoeder, blauwsel of roet uit de schouw, of wat ze ook hadden meegebracht. Want wie het raarst rondsprong in dien prijsdans, met het vervaarlijkste wezen de leelijkste gezichten kon zetten, werd door de jonge meisjes die den jury vormden, bekroond met een der prijzen die nu onder het buffet werden uitgehaald. Sinds den voormiddag stonden die met krijt geschreven op het ruitvormig spiegeltje, ingezet in ’t midden van de orgelversiering:

1ste Prijs: een pijp
2de Prijs: een kistje sigaren;
3de prijs een flesch cognac;

De mannen schaarden zich in de rij, met zeven, riepen op Nonkel en Postje, die bij het buffet een pint stonden te drinken, dat ze mochten draaien. Terwijl ze wachten tot het orgel aanzette:

“Sa, pater kies er een nonneke uit, Sa pater kies er een nonneke uit, die zult gij nemen voor uw bruid”

De wijze waarop de Jan-Van-Zier dans gesprongen wordt, trokken ze gezichten, vervaarlijk opengespalkte ogen, uitgestoken tong, en met de wonderlijkste gebaren de meisjes aanstarend, die schetterden, “die, zie!” of “neen, deze, ziet eens!” en “God! Wat een smikkel!”.’

De Jan-Van-Zier dans werd tot nu toe nergens in de Kempen opgetekend. Navraag leverde geen gegevens op over deze dans. Aangezien er over de Kempense volksdans al heel wat verscheen, kunnen we alleen vaststellen dat deze dans aan de aandacht moet zijn ontsnapt. Wel werd in 1975 door de Universiteit Gent in Rijkevorsel bij Mevrouw Duchène -Van Looy een veldopname gemaakt van het liedje dat aan de dans vooraf gaat. Gezien deze beschrijving, gaat het wellicht om een soort rituele speldans zonder vaste dansvorm, maar wel heel duidelijk met een vaste melodie die we tot nu toe niet konden achterhalen. Aangezien er zelfs een versie voor orgels van bestond, ging het wellicht toch om een populair deuntje.

Verder zijn er zijn nog heel wat details die het bal zelf aanbelangen, die
kloppen:

Pg 14: ‘Daar kunnen met alle gemak veertig koppels op den vloer’

De dans ruimte in een danstent is al bij al beperkt omdat de vloer slechts het centrum van de tent vormde, omgeven door gaanderijen, een bar en zitbanken. 40 koppels kunnen we dan ook beschouwen als een indicatie dat het een grote tent moet zijn geweest die Stafke op de kop kon tikken.
Pg 16: ‘waar Stafke als sierlijke dansmeester bekend stond’

Om reclame voor zijn eigen bal te maken, hielp het Stafke dat hij bekend stond als een goede danser. De verwijzingen naar ‘goede dansers’ of ‘danseressen’ zijn trouwens legio doorheen heel de beschrijving van het bal. Vandaag is het trouwens nog steeds het geval in dansmilieus zoals volksdans, balfolk of tango: goede dansers die veel bals bezoeken, kunnen zelf rekenen op veel volk wanneer ze op hun beurt eens een bal te organsiseren

Pg 14: ‘20 cent of een nikkeltje slag op slag’ & ‘als ge drie minuten voor nen dans telt, da’s lang genoeg’

Pg 47: ‘Ze ontvingen de centen in de rechterhand, kletsen ze in de linker en hadden ze de ronde gemaakt, en kwamen ze malkander tegen in het midden (van de dansvloer – CVI), dan floten ze op een schril fluitje om den orgeldraaier weer aan den gang te krijgen.’

Er werd in danstenten per dans betaald. In Antwerpen heette dit ritueel ‘half soukes dansen’ omdat de prijs een halve sous zou hebben bedragen. Er waren in een danstent of –zaal ontvangers aanwezig die de vloer opstoven na elke dans. Dit ritueel wordt hier buitengewoon gedetailleerd beschreven. De dansen duurden dus 3 minuten, wat op eerste gezicht kort lijkt. Nochtans is dat ook ongeveer de lengte van één kant van een 78T plaat op de later populair geworden fonograaf. Het is interessant om vast te stellen hoe de lengte van het orgelboek blijkbaar die van de 78T plaat lijkt te bepalen die op haar beurt de 45T single definieert en uiteindelijk nog steeds de gemiddelde lengte van de radiohit van vandaag. Het is een merkwaardige constante voor amusementsmuziek.

Pg 42: “Angelieneke gaf aan de binnekomenden tegen vijtien centiem op ’t bordje, een bonneke ‘goed voor een glas bier’ “.In de entreeprijs was één pint bier inbegrepen.

Dit was eveneens een courante praktijk in ‘vaste’ orgeldanszalen o.a. in Antwerpen tot in de jaren ’30 van de 20ste eeuw. In het Fonds Vliegende Blaadjes van de Universiteit Gent bevinden zich enkele van deze kartonnetjes waarop ‘1 Pint’ staat gedrukt.

Pg 44: ‘acht grote acétylène bollampen’.

Acetyleen lampen werden in de volksmond ook wel Carbiet Lampen genoemd, naar Union Carbide, één van de eerste industriële producenten van Calcium Carbide. Carbide lampen branden op acetylene gas (C2H2) dat door de reactie van calciumcarbide en water wordt opgewekt, was letterlijk een ‘brandnieuwe’ technologie rond de eeuwwisseling. Het procédé werd pas rond 1895 industrieel mogelijk en door Union Carbide vanaf 1898 in de praktijk gebracht. We kunnen het bal dat Simons beschrijft, dus redelijk precies dateren na 1895 en voor 1913 het jaar waarin de roman verscheen.

Het is tevens een indicatie hoe snel technologische evolutie reeds in de 19de eeuw ingreep in het dagelijkse leven van de gewone man. Zelfs in de zogenaamde landelijke en afgelegen Kempen drong dergelijke technologie reeds enkele jaren nadat ze was uitgevonden door. Het geeft te denken over het begrip traditie in het algemeen en zeker met betrekking tot bij uitstek modegevoelige zaken als dansen en muziek. Het feit dat de dansmuziek, zelfs voor wat wij vandaag misschien als de meest traditionele of archaïsche dansvormen zouden beschouwen, door een draaiorgel werd gespeeld, onderstreept dit nog.

Draaiorgels werden reeds vanaf de jaren ’60 van de 19de eeuw voor het gros van de muziek in danszalen en danstenten ingezet. Dat kon slechts omdat zij op industriële wijze werden geproduceerd en dus goedkoper waren dan muzikanten. Zij opereerden bovendien in een context waarin auteursrecht afdwingbaar werd en leidde tot economische verticale integratie van componisten en uitvoerders over uitgevers tot producenten van mechanische muziekmachines. De geschiedenis van ‘The Aeolean Company’ die de pianola uitvond en die wereldwijd actief was, illustreert deze principes wellicht nog het beste.

Draaiorgels zijn met andere woorden dragers van moderniteit en technologische vooruitgang in een geïndustrialiseerde maatschappij. Simons gaat in zijn novelle deze moderniteit overigens op geen enkele manier uit de weg. Ondanks de landelijke setting is ze in feite de drijfveer van de handeling van zijn verhaal. Omdat de oude zagerij door een stoomzagerij vervangen wordt, moet Stafke ander werk zoeken in een nieuwe, opkomende technologische sector: de diamantbewerking. De danstent is een moderne concurrent voor de café-bals-met-muzikanten in het dorp en wordt als dusdanig verketterd, al is ze, zoals al snel blijkt, niet tegen te houden. Details als de toen splinternieuwe gaslampen kruiden een verhaal dat slechts aan de oppervlakte ruraal en archaïsch aandoet. Wellicht overstijgt de novelle daarom de clichés van de heimatroman en is ze vandaag nog steeds lezenswaardig. En, zoals we hopelijk hebben aangetoond, voor de goede verstaander ook een uitzonderlijke bron over historische populaire danscultuur.

Dit artikel verscheen al eerder in het tijdschrift Volkskunst, Jaargang 36, Nummer 3, September 2011. Aangezien deze editie vandaag online in pdf vorm te vinden is, maar niet op vlot een leesbare manier, vond ik het beter mijn eigen tekst alsnog hier te over te nemen.

De integrale versie van Simon’s novelle in zijn oorspronkelijke vorm vindt u op dbnl

Beeldgebruik: wikimedia commons

Eugène Roy- Bescheiden bijdrage tot de biografie van een nobele onbekende flageolet virtuoos

Roy_Dansen_new3

Eugène Roy (? – 1827) was aan het begin van de 19de eeuw een beroemde flageolet virtuoos die tussen 1800 – 1830 door heel Europa reisde om her en der concerten te geven. Voor zij die meer zouden willen weten over dit bijzondere fluitje – dat hoofdzakelijk voor dansmuziek werd gebezigd – verwijs ik graag naar de website van Les Pantalons, een historisch ensemble dat zich in het repertoire uit die tijd specialiseert.

Nu, rondreizende virtuozen zijn net zoals andere circusartiesten een beetje van alle tijden. W.A. Mozart vulde er zijn kinderjaren mee aan de hand van zijn vader naast tal van andere wonderkinderen in de 18de- en19de eeuw en zelfs tot vandaag de dag. Over Eugène Roy is echter bijzonder weinig geweten. Vandaar deze poging de stukjes van de puzzel wat dichter bij elkaar te leggen. In het enigszin cryptische ‘Les Jurassiens recommendables’ van D. Monnier uit 1828, lezen we op pagina 363 dat hij uit Lons – Le – Saunier afkomstig zou zijn en in de maand augustus 1827 zou zijn overleden te Marseille.

Ondanks die relatieve onbekendheid heden ten dage, kwam ik hem dit jaar toch reeds tweemaal tegen tijdens mijn archief besognes. En tweemaal ging het om duidelijke aanwijzingen dat hij ca 1822 – 1824, in onze gewesten langs kwam. Om te beginnen vond ik begin dit jaar een kwitantie gedateerd 18 maart 1823 in het Stadsarchief van Aalst in het fonds dat ik reeds eerder hier vermeldde, waarin hij de verkoop van Walsen en Quadrilles regelt voor een bedrag van 40 francs. Dat het niet om wat goedkope drukken van zijn deuntjes gaat, kunnen we gemakkelijk afleiden. Volgens alle aankondigingen uit die tijd kostten die nooit meer dan 4 francs en vaak minder. Wellicht ging het dus om handgeschreven scores voor het toentertijd zeer actieve dansorkest van de betreffende vereniging. Zeldzaam materiaal, want volgens het onvolprezen RISM bleef geen enkel handschrift van hem bewaard.

De meest opzienbaren ontdekking deed ik echter afgelopen week in de archiefkelders van het stadsarchief van Turnhout. Daar door de volgende druk druk voor driestemmige flageolet muziek op getiteld (incipit):

Les plaisirs du bel âge
5e cahier
composé D’airs, Walses, Marches, Allemandes et Tyrolienne
Pour trois Flageolets
La deuxième et Troisième Parties Ad-Libitum
par
C. Eugène Roy
Artiste du Grand Théâtre de Lyon
A Paris chez Boieldieu Jeune, Rue de Richelieu N°92, entre les Rues St. Marc et Feydeau
Propriété de l’Editeur
Déposé à la Direction
(onderschrift: A Liege, Chez L. Decortis. Md. de musique, d’Instruments et de Cordes de Naples)

L. Decortis, zo vernemen we, moet volgens de publicatie “Cécilia, ein Zeitschrift für die Musikalische Welt”, uitgegeven in Mainz in 1827, een bekend virtuoze Cellist uit Luik zijn geweest die ook een aantal composities op zijn naam had staan en, zo blijkt, ook een muziekhandel uitbaatte.

Eugène Roy sloot naast zijn verkoop te Aalst eveneens een commercieel contract met een Luiks virtuoos, die zijn drukken verkocht. Waarvan dit exemplaar uiteindelijk in Turnhout terecht kwam. Of Roy ook daadwerkelijk in Turnhout zelf passeerde, is niet bekend. Er verschenen immers geen kranten of annonces in de Kempen van die tijd. Wordt ongetwijfeld vervolgd.

Met dank aan stadsarchieven Aalst en Turnhout voor het beeldgebruik