Categorie: 20ste Eeuw

Dear Mr. Byrne. Een beknopte geschiedenis van de mechanische muziek vóór de platenspeler – Deel 4/5

AeoFrCert1b

Voor wie het vorige deel zou hebben gemist: ik lees momenteel ‘How Music Works’ van David Byrne (zanger, gitarist van The Talking Heads). De man huppelt vrolijk door de muziekgeschiedenis en bericht over velerlei zaken die muziek maken tot wat ze volgens hem is. En passant vergeet hij daarbij de hele voorgeschiedenis van de mechanische muziek. Alles wat aan de komst van de platenspeler voorafgaat bedoel ik daarmee. Het is een klassiek euvel bij auteurs met specialisatie pop-muziek. Onderhand missen we zowat een heel stuk van de ontwikkeling omdat men ze verzwijgt. En even heel Byrnesque: die ontwikkeling bepaalt nog steeds hoe muziek vandaag werkt. Een eigengereide poging om deze hyaat enigszins in te vullen.

Exclusiviteitscontracten en al dat soort onzin.

The Aeolean Company is nog z’on vergeten fenomeen. Het was wellicht de eerste firma die én een wereldwijd productieaparaat voor afspeeltoestellen ontwikkelden en tegelijkertijd een ver doorgedreven vertikale integratie op commercieel vlak uitwerkte. Het begon aanvankelijk bescheiden met klassieke kleinschalige pneumatische afspeeltoestellen voor in de huiskamer. De doorbraak kwam er echter met de pianola (zie ook hier). Een piano die in staat was om vrij nauwkeurig (maar niet exact) af te spelen wat een pianist via een opname piano had ingespeeld op een papieren rol.

Het probleem van de duplicatie, een bekend nadeel voor de beginnende platen industrie, kenden deze jongens ook al niet. Hun rollen konden, net zoals de ponskaartsystemen voor draaiorgels, via een eenvoudig mechanisch kopieertoestel oneindig konden worden gerepliceerd, zonder kwaliteitsverlies. Dit in tegenstelling tot de fonoplaat tot ver in het interbellum. Die was namelijk mechanisch opgenomen op een ‘master’ die vervolgens diende om andere platen even ‘mechanisch’ mee vol te krassen. Zodoende kon je maar een paar hondertallen zonder al te veel schade kopiëren voor de master definitiefwas versleten.

Als je vandaag echte ‘Hi-Fi’ opnames van Scott Joplin wil horen, dan moet je niet naar enkele wassen rollen teruggrijpen die krakend, piepend en slepend slechts een fractie teruggeven van het oorspronkelijke geluid, maar naar de pianola rollen die hij inspeelde. Leg die op een goed gestemde historische pianola en Scott Joplin zit letterlijk voor je aan de piano. Het is niet voor de volle 100% echt natuurlijk. Een pianorol kan bvb nooit echt dynamiek reproduceren. Het is namelijk een tweedymensioneel notatiesysteem: welke noot en hoe lang je die aanhoudt, wordt meegenomen, hoe hard je die aanslaat niet. Een tingel tangel klinkt in principe altijd even luid. Daarom denken we wel eens dat ragtime zo moet hebben geklonken. Dat is natuurlijk niet zo. Pianola had wel wat truukjes in huis om ’te doen alsof’. Zo werden de hamertjes relatief ‘los’ gemonteerd, waardoor bij het inspelen de dynamiek al minder uitgesproken naar voren kwam. Bovendien zetten ze er een menselijke ‘noteur’ naast die zelf op een partituur de accenten aanduidde die de pianist legde. Voor de productiefase werd er dan nog een soort ‘mixage’ doorgevoerd om de oorspronkelijke dynamiek maximaal te doen uitkomen. En aangezien ze de volledige controle hadden, zowel over de inspeel als de afspeeltoestellen, wisten ze natuurlijk welk effect dit zou geven.

Pianola rollen worden vrijwel nooit genoemd in de geschiedschrijving over jazz. Soms wordt eens terluiks, een romantische beeld van de tingeltangel piano in een bar in het wilde westen opgevoerd, maar daar zegt men dan wel bij dat die dingen ouder waren en niet zo belangrijk. Integendeel. Alle grote pianisten uit de vroege jazz hebben pianolarollen ingespeeld: Scott Joplin, Willy ‘The Lion’ Smith, Jelly Roll Morton, enz. Enz. Het medium zorgde ervoor dat hun muziek vrijwel zonder kwaliteitsverlies weerklonk over de hele verenigde staten. Potentieel zelf in ‘witte’ bars of huiskamers waardoor de rol van de pianarol (héhé) voor het doorbreken van de raciale segregatie in de muzikale smaakvorming potentieel veel groter moet zijn geweest. Ook al omdat er nu eenmaal veel meer pianola-achtige afspeeltoestellen beschikbaar waren tussen 1900 en 1930 dan platenspelers. Hetzelfde geldt overigens voor de vroege Europese Jazz. De grote jazzkenners en – collectioneurs hier verzamelden plaatjes na WO II. Toen was de pianola al 20 jaar en een wereldoorlog uit beeld verwijderd. Volledig ten onrechte, want er zijn wel degelijk pianola rollen bekend van Europese jazz die ouder zijn dan welke platenopname dan ook (zie ook hier)

The Aeolean Company had al snel door dat je me die rollen in feite ook live op een podium kon stappen, wat ze ook deden. Een virtuele pianist die met een heel orkest wereldwijd optreedt, hetzij in de woonkamer, hetzij in de concertzaal, zonder zelf fysiek aanwezig te hoeven zijn. Het idee van de playback-show is meer dan een eeuw oud. Het bedrijf zorgde er niet alleen voor dat hun rollen enkel via hun eigen systemen konden worden afgespeeld (niks open source dus), maar ook dat de populairste pianisten een exclusiviteitscontract kregen toegeschoven zodat ze alleen opnames maakten voor hen. Het idee om een artiest exclusief aan een muziekuitgever te binden is dus ook al meer dan een eeuw oud en niet iets van de tijd van Tin Pan Alley, zoals men wel eens denkt. Gelukkig is er youtube om mijn betoog te staven. Het wemelt er namelijk van de pianola amateurs die al hun rollen laten afspelen en verfilmen. Heerlijk!

Beeldgebruik:

Wikimedia Commons

Mechanical Music

Dear Mr. Byrne. Een beknopte geschiedenis van de mechanische muziek vóór de platenspeler – Deel 2/5

Gavioli_wikipedia_commons

Voor wie het vorige deel zou hebben gemist: ik lees momenteel ‘How Music Works’ van David Byrne (zanger, gitarist van The Talking Heads). De man huppelt vrolijk door de muziekgeschiedenis en bericht over velerlei zaken die muziek maken tot wat ze volgens hem is. En passant vergeet hij daarbij de hele voorgeschiedenis van de mechanische muziek. Alles wat aan de komst van de platenspeler voorafgaat bedoel ik daarmee. Het is een klassiek euvel bij auteurs met specialisatie pop-muziek. Onderhand moeten mensen wel gaan denken dat de platenspeler van Edison zomaar uit de lucht is komen gevallen. Dat is natuurlijk baarlijke nonsense. Er ging een paar eeuw ontwikkeling aan vooraf. En even heel Byrnesque: die ontwikkeling bepaalt wel degelijk nog steeds hoe muziek vandaag werkt. Vandaag deze eigengereide poging om deze hyaat enigszins in te vullen.

Van de woonkamer naar de danszaal

Draaiorgelmuseum

Het probleem van de serinette en aanverwante speeldozen (zie deel 1) was het klankvolume. Pas wanneer je over veel krachtigere techniek beschikt, bvb van de stoommachine, kun je ook luider spelen. Het straatorgel ging al die kant op. Het beschikte over een groter draaiwiel dat een krachtigere balg aandreef, maar het blijft lang een vrij klein, draagbaar of toch transporteerbaar instrument, vooral in zwang bij bedelzangers. Chiquere huiskamer versies bestonden ook al, sommige zelfs met een opwindmechanisme, precies zoals de eerste platenspelers, maar ze klonken nooit luid.

Een andere beperking waren de rollen met spijkertjes. Die konden slechts 1 muziekje per keer afspelen en waren tegelijk lastig te wisselen. Pas wanneer de Frans-Italiaanse uitvinder Gavioli zijn systeem demonstreert om muziek mechanisch te registeren en af te spelen aan de hand van boeken met gaatjes, verandert dat. Gavioli’s instrumenten maken gebruik van de technologie van de jacquart weefgetouwen. Ponskaarten stuurden pennetjes aan die ervoor zorgden dat op het juiste moment bepaalde koorden in het weefsel werden opgetild, zodat je patronen kon weven. In combinatie met een sterk verbeterde pneumatische technologie en de stoommachine zorgde dat voor een enorme toename van de textielproductie. Pas dat idee toe op de muziekindustrie en je krijgt een revolutie. Voortaan kun je langere melodietjes laten klinken en constant achter elkaar door.

Luid, luider, luidtst

Auxetophone_Patent

Dus het idee van de versterker als drijfveer voor muzikale vernieuwing, is dus niet van eergisteren. Of toch niet van na de WO II, zoals velen denken. Gavioli presenteerde zijn machines al in 1855, tijdens de wereldtentoonstelling van Parijs. Maar ook geluidsversterking zonder electriciteit was al vroeg mogelijk. In 1898 vonden Horace Short en Sir Charles A Parsons samen de Auxetophone uit, een mechanische membraamversterker op perslucht. Viool solo in een enorme concertzaal? Het kon! Maar de technologie werd vooral gebruikt om gramofoons te versterken. In danszalen weliswaar, want voor in de woonkamer klonken ze veel te luid (zie filmpje). Om de nodige perslucht te voorzien, werd een kleine electrische turbine vernuftig opgeborgen in het luxemeubel waarin gramofoons toentertijd werden ingebouwd.

Ik durf onderhand gerust stellen: de hele idee dat de nieuwe vorm van ‘natuurlijke’ mechanische muziek – de geluidsopname – het luistergedrag van het publiek van de ene dag op de andere compeet omgooide, is historisch niet correct. Lang daarvoor was al een enorme wereldwijd vertakte muziekindustrie actief, gebaseerd op een hele trits van uitvindingen die mechanische muziek beschikbaar maakte van de woonkamer tot in de danszaal en van de wieg tot het graf. De sprong die Byrne suggereert van de Jacquart ponskaart naar de digitale telefoonlijn, kwam er niet in één keer. Zoals vaak met zelfverklaarde revoluties, ging het eerder om een evolutie in kleine staptjes. De industrie die er het gevolg van was, bleek zelfs zo dominant dat het ‘marktpotentieel’ van geluidsopnames via wassen rollen of phonoplaten lang ondermaats bleef.

Gemakshalve gaan we er van uit dat fonoplaten essentieel waren voor de verspreiding van muziek tijdens het interbellum. 78T van toen heeft een mythische status. De eerste opnames van Django Reinhardt wisselen vandaag voor vele duizenden euro’s van eigenaar. In de praktijk blijken ze een marginaal verschijnsel. Draaiorgels in allerlei maten en soorten bleven tot aan de vooravond van de tweede wereldbrand de toon voeren (zie ook hier). Idem voor de radio. De eerste uitzendingen mogen dan wel al in 1914 plaatsvinden, anno 1930 waren er officieel in België nog steeds niet meer dan 10.000 radio toestellen geregistreerd. De echte doorbraak van de radio begint pas met WOII en vooral omdat radio toen het propagande medium werd bij uitstek zowel van Nazi Duitsland als van de Geallieerden. De fonoplaat en de radio zullen pas echt de massa bereiken, tegen het einde van de jaren ’30. Van de twintigste eeuw, voor alle duidelijkheid.

Beeldgebruik:

Wikimedia Commons

Draailorgelmuseum Haarlem

Dan’s antique phonograph page!

Reeksje: Dear Mr. Byrne

antwerpen006

Voor wie het vorige deel zou hebben gemist: ik lees momenteel ‘How Music Works’ van David Byrne (zanger, gitarist van The Talking Heads). De man huppelt vrolijk door de muziekgeschiedenis en bericht over velerlei zaken die muziek maken tot wat ze volgens hem is. En passant vergeet hij daarbij de hele voorgeschiedenis van de mechanische muziek. Alles wat aan de komst van de platenspeler voorafgaat bedoel ik daarmee. Het is een klassiek euvel bij auteurs met specialisatie pop-muziek. Onderhand missen we zowat een heel stuk van de ontwikkeling omdat men ze verzwijgt. En even heel Byrnesque: die ontwikkeling bepaalt nog steeds hoe muziek vandaag werkt. Een eigengereide poging om deze hyaat enigszins in te vullen.

De reeks bestaat uit 5 deeltjes:

Een danshistoricus slentert een dagje door Oostende en ziet…

fortnapoleon001

Een belabberd fort Napoleon, een openlucht tentoonstelling en een clarinet. En hij denkt bij zichzelf. Wat een worderlijke wereld toch! Hoe is het mogelijk, beste vrienden, dat men op één namiddag zoveel puzzelstukken een plaats ziet vallen, enkel door te slenteren.

Het eerste puzzelstuk viel niet meteen op zijn plaats, dat moet gezegd. Maar niet getalmd, even later lag het onwrikbaar op zijn plaats, alsof het altijd daar had gelegen. Fort Napoleon. In één (korte) zin: witte muren, cijfers en luisterspelen-verpakt-in-smartfoon (of hoe heten die dingen ook al weer? Ah, juist. Audioguide!) ZONDER hoofdtelefoon. Om gek van te worden. Technologie zal nooit witte muren of een zwak verhaal compenseren of omtoveren tot een topattractie. Bovendien is een telefoon die luidkeels op speaker op maximaal volume blèèèrt nu niet bepaalt wat ik als aangenaam ervaar op een zaterdag ochtend. Doe dat idee maal slechts een handvol bezoekers en het wordt al snel onleefbaar. Galmende akoestiek. Het is een oud fort uit baksteen godbeterd! Gouden raad van Tante Dansant. Blijf weg uit Fort Napoleon! Er is niets te zien, er is niets te lezen, er is zelfs geen plannetje waarop de kortste weg naar de uitgang staat. Althans geen dat je meekrijgt. Driewerf helaas!

Cortege_Oostende_1905

Het tweede puzzelstukje was echter wel een voltreffer. De pas gestarte erfgoedcel Kusterfgoed had een selectie van reclame posters in uitvergrootte prints opgehangen in de Venitiaanse Gallerijen. Formidabele reeks. Je struint er voorbij en droomt weg. Welke periode zou deze nou zijn? Uit welk archief zouden ze deze nou vandaan hebben getoverd? Enfin, alle begin is moeilijk, maar het was en is wel heel mooi en romantisch en zo. Bovendien gaat het ook af en toe ook over dansen. Zoals deze die een Cortège Historique (ofte historische stoet) aankondigt in het wonderjaar 1905. Thema: De Voorvaderlijke Dansen. Helemaal week, wordt een danshistoricus daarvan.

Welke dansen men als voorvaderlijk beschouwde, weet ik (nog) niet (al heb ik wel een idee). Maar ik wed dat ik ooit wel eens in het Oostendse Stadsarchief zal aanbelanden om dat uit te spitten. 1905 is immers het roemruchte jaar dat België zijn 75ste jaar als onafhankelijke staat vierde. Hetzelfde magische jaar dat in Brussel een reeks doelzakken uit het atelier van Victor-Emanuel Mahillon mee toeterden in een andere legendarische optocht. U voelt ‘m al komen: 1905 het geboortejaar van de dansgeschiedenis op Belgische bodem. Te mooi om te laten liggen, noem ik dat.

IMG_1272

Keller fréres à Strasbourg 1 clé argent et 3 corps 2007 1

Maar het mooiste moest nog komen. Ik wandelde eveneens het James Ensor huis binnen. En zoals steeds werd mijn blik getrokken door de eerste vitrinekast in de hal: een viool, een clarinet en een piccolo. Echter, niet zo maar een clarinet en piccolo. De clarinet is een 5 kleppige Keller Frères van ca 1805. De piccolo is minder duidelijk, maar aangezien deze 1 klepje voor de pink positie (rechter hand) bezit, is het vrij waarschijnlijk een instrument uit dezelfde periode. Hypothese. Als deze instrumenten nu eens te maken zouden hebben met het Fort Napoleon?

Omdat er daar wel degelijk legermuzikanten gelegerd waren natuurlijk. En niet zo eventjes na 1810 toen het af was, maar al veel langer daarvoor. Napoleon ontwikkelde zijn Grand Armée immers o.a. aan onze kusten en er zaten dus vanaf 1803 ettelijke 10.000den soldaatjes tussen Oostende, Brugge, Veurne en Knokke in kampementen. En dat tot 1815. Er gebeurde geen bal, dus hadden ze massa’s tijd om te oefenen. Het enige wat ze een tijdje deden was zich een beetje voorbereiden op een invasie van Engeland die er nooit kwam. En vervolgens wachten op een invasie uit Engeland. En toen die er kwam, was het al lang te laat om er nog iets tegen te doen. Dus amuseerden ze zich maar in de tussentijd. Met muziek en dans. Evident eigenlijk. Culturele transfers. Iemand?