Categorie: 20ste Eeuw

Reisdagboek van een danshistoricus – Wilton’s Music Hall

panoramashot4

Recent was ik in London. Een korte citytrip en zoals steeds op reis, hield ik oren en ogen open voor geruchten over danszaaltjes of oude theaters. Via een spontaan gesprek op café kwam ik op het spoor van Wilton’s Music Hall. Een korte zoektocht op het internet (leve wifi!) leverde meteen een fantastische website op en een eerste mailcontact met de vraag of ik even mocht langskomen. Geen reactie. Ook niet na dagen wachten. Dus trok ik mijn stoute schoenen aan en er op af.

Wegwijzer_Wiltons

Eén van de fascinerende trekjes van Londen’s straatbeeld is ongetwijfeld de bebording. Je kunt je nergens om je as draaien zonder ten minste of een straatnaambord, of een pijl in beeld te krijgen. Combineer dat met de erfgoedreflex waarvan de Britse samenleving tot in haar kleinste vezels is doordrongen en het resultaat is een officiële stadswegwijzer naar Wilton’s Music Hall op de hoek van Graces Alley en Mint Street. Voor zo ver ik me herinner, ken ik geen wegwijzer naar ‘De Roma’ op de Turnhoutse baan of omgeving in Antwerpen.

Tot zo ver deze vergelijking trouwens. Laten we wel wezen. Antwerpen is in vergelijking met London zelfs niet bij benadering de metropool waar het zichzelf soms in wilde fantasieën voor denkt te mogen afschilderen. Dat merk je vooral aan dit soort initiatieven en de impact die ze weten af te dwingen op wereldschaal. Het begint al met het onwaarschijnlijke verhaal dat ik onbewust deze plek al enkele jaren kende. Met name van de cover van ‘Burlesque’, de eerste studio plaat van folk bigband Bellowhead die ik ooit nog in een grauw en grijs verleden rescenceerde voor Folkroddels.be. Voeg daar nog aan toe dat niemand minder dan acteur David Suchet, voor velen onder u de ultieme belichaming van Jules Poirot hemzelfve, zijn schouders onder het initiatief zette en je landt ergens in het niemandsland tussen een erfgoedproject, Hollywood, Broadway of Vegas.

Zuiltjes_Wiltons

Volgens de Wikipedia Wilton’s Music Hall werd Wilton’s gebouwd in 1859 door Jacob Maggs en na een brand in 1877 heropgebouwd. Later werd het een sociaal hulpcentrum van de methodisten en tenslotte een voddenmagazijn. Typisch verhaal eigenlijk, alleen de cinema fase ontbreekt. En maar goed ook, anders was het interieur welicht gesloopt. Weg getorste zuiltjes die de zichtlijnen op het grote scherm verstoren. Alleen al omdat het gebouw er nog staat en het theaterinterieur nog enigszins intakt is, kun je dus spreken van een relatief unicum. Maar vergis je niet, ook hier moest een lange strijd worden gevoerd voor behoud. Mensen als Peter Sellers zetten in de jaren ’60 hun schouders onder het project om één van de laatste historische theaters van East End te redden.

De bühne dreigde immers gesloopt te worden samen met de rest van de wijk, in een poging een verpauperde buurt in zijn totaliteit te saneren. Dat laatste is overigens geenszins gelukt. Door het massaal inplanten van sociale woonblokken in de jaren ’60 en ’70 werd de armoede gewoon verder verankerd in dezelfde straten als waar ze al bestond van ouds. Dat laatste is trouwens echt verbazingwekkend en feitelijk te onderbouwen. In het London City Museum stuitte ik op de digitale versie van één van de vroegste sociale kaarten ter wereld in London ontworpen door Charles Booth tussen 1886 en 1903. Onthutsend om vast te stellen dat meer dan 100 jaar later er eigenlijk weinig is veranderd aan die realiteit.

L0027750 Charles Booth, Life and labour of the people in London Credit: Wellcome Library, London. Wellcome Images images@wellcome.ac.uk http://wellcomeimages.org Descriptive map of London poverty, 1889 (north-eastern sheet) Life and labour of the people in London Charles Booth Published: 1892 - 1897 Copyrighted work available under Creative Commons Attribution only licence CC BY 4.0 http://creativecommons.org/licenses/by/4.0/
L0027750 Charles Booth, Life and labour of the people in London
Credit: Wellcome Library, London. Wellcome Images
images@wellcome.ac.uk
http://wellcomeimages.org
Descriptive map of London poverty, 1889 (north-eastern sheet)
Life and labour of the people in London
Charles Booth
Published: 1892 – 1897
Copyrighted work available under Creative Commons Attribution only licence CC BY 4.0 http://creativecommons.org/licenses/by/4.0/

Als je wat dieper graaft, ontdek je dat dit niet hoeft te verbazen. In London bestaat een functionele vastgoedmarkt namelijk niet echt. De echte grondbezitters zijn ofwel de staat ofwel een handvol oude adelijke families die al sinds enkele eeuwen de gronden bezitten. De rijkste man van Engeland is niet voor niets de eigenaar van enkele hectaren stadsgebied palend aan Regent’s Park dat nog steeds door grenspalen en rolhekken wordt afgebakend. Een huis kopen met de grond erbij is dan ook in de praktijk onmogelijk. In London lease je een woning voor 33, 66 of 99 jaar.

In de praktijk betekent dit dat de basisprijs voor vastgoed bepaald wordt door een veel te klein aantal spelers die omwille van hun absolute dominantie gewoonlijk gelijkaardige belangen nastreven (kartel- of trustvorming). Het hoeft niet te verbazen dat daardoor de basisprijs van het vastgoed kunstmatig hoog blijft. Economen als Pikety toonden recent haarfijn aan dat vastgoed één van die meest standvastige vormen van kapitaalsopbouw vormen die de ongelijkheid in stand houden en bestendigen. In London is dat dus in extreme mate zo. Wat onderhand meer dan ook een groot nadeel vormt voor de Britse samenleving. Een rechtstreeks gevolg van het missen van één van de zegeningen van de Franse revolutie: de onteigening van de kerk en adel.

Wiltons_Model

Maar dit ter zijde. Het fascinerende aan deze plek is niet enkel het tot de verbeelding sprekende interieur. Het gaat naar mijn gevoel meer om het project als geheel en hoe Britten omgaan met publiek private financiering van onroerende erfgoedsites. Om te beginnen zijn ze meesters in het organiseren van crowd funding. Louter toevallig tikte ik in een alternatieve speelgoedshop bij Covent Garden een miniatuur pop-up model van Wilton’s Music Hall op de kop. Naast dit gadget, hadden ze daar ook nog een keukenhanddoek bedrukt met oude affiches van Wilton’s in de aanbieding. In de shop van het theater zelf, trof ik nog postkaarten, mokken en ander hebbedingen aan. Helaas was het boek over de geschiedenis van Wilton’s uitgeput anders had ik het zeker aangeslagen.

Euston_blokken

Dit opverpeinzend op de terugweg, liep ik ook nog een straatactie tegen het lijf aan de uitgang van Euston Road. Deze mensen willen de toegangsboog van het oorspronkelijk oudste station van Engeland her oprichten. De bouwelementen werden recent teruggevonden, ergens gedumpt in een rivier en een comité van erfgoedzorgers wil de schande van de afbraak van het oorspronkelijke gebouw, waarover ik verleden jaar al berichtte toch nog enigszins rechtzetten. Gekkenwerk? Nutteloze tijdsverspilling? Onhaalbaar? De Britten kenende, denk ik, geenszins. Het zou een meerwaarde bieden voor de buurt en komaf maken met één van de slechtste voorbeelden van sixties architectuur die ik ken. Het onding zou gelukkig binnenkort worden gesloopt. Het momentum om het roemrijke verleden van de Britse spoorwegen een monumentaal eerbetoon te verschaffen is er dus wel degelijk. Nu nog vijf minuten politieke moed. Maar dat is, zoals algemeen geweten, een volstrekt doenbare zaak, en al helemaal als ze veel weerklank vinden in de pers. Ik wens ze bij deze dus alle succes toe.

Atheneum Antwerpen – een unieke feestzaal

Koninklijk_Atheneum_Deurne_Ontwerp_1

213408_Inventaris

Zoals Retroscoop het treffende verwoordt in een zeer lezenswaardig artikel, wanneer je in Deurne ooit eens bij toeval oog in oog komt te staan met het Koninklijk Atheneum, raak je haast onweestaanbaar betoverd. Het is een ongelooflijk architecturaal ensemble dat bijzonder fotogeniek voor de dag komt. Zeker bij zomers, zonnig weer, zoals ik zelf 8 jaar geleden tijdens een Open Monumentendag mocht ervaren. Wat mij als liefhebber van dans- en feestzalen dan weer zeer kon bekoren, was de formidabele feestzaal. En bijzonder opvallend: in sterke tegenstelling tot de moderniteit van het ontwerp als geheel, valt Van Steenbergen hier terug op het meest klassieke bouwschema voor feestzalen denkbaar. Edouard Van Steenbergen (1889-1952) is een relatief onbekend architect en bleeft heel zijn leven in het Antwerpse actief. Hij brak nooit echt potten internationaal gesproken, maar hij had blijkbaar wel een mooie stijl in zijn pen zitten. Maar toch dat classistische trekje? Interessant.

Deurne_Atheneum_Van_steenbergen_001

Deurne_Atheneum_Van_steenbergen_006

Deurne_Atheneum_Van_steenbergen_011

Aangezien feest- en danszalen dienen voor frivole activiteiten, vergt het ongetwijfeld een uitzonderlijk soort verbeeldingskracht om werkelijk te breken met eeuwenoude schema’s. Eén van de weinige dappere pogingen uit het modernisme is ongetwijfeld Dancing-Ciné-Bal Aubette in Straatsburg. Hier wordt ten minste een poging gedaan om de eeuwige symmetrie van het basilica schema open te breken. Van Doesburg werkt met kleur en materiaal om de dansvloer te scheiden van de gaanderijen (noodzakelijk voor de horeca functie). Dit type design vind je vandaag nog steeds terug bij modernistische dancings.

Strasbourg_Ciné_Bal_de_l'Aubette_janvier_2014-4

Beeldgebruik:

Schets: Collectie Provincie Antwerpen via Retroscoop

Foto zaal: Inventaris Agentschap Onroerend Erfgoed

Aubette: Wikimedia Commons

The Antwerp Lindy Hoppers op danszalenjacht

DSC_0025

Enkele maanden geleden werd ik door Vanessa van The Antwerp Lindy Hoppers gecontacteerd of ik hen wilde helpen om een themawandeling rond danszalen in elkaar te knutselen. Trouwe lezers van deze blog weten ondertussen dat ik af en toe (als het past) wel eens mensen door Antwerpen of Leuven gids langs vergeten dansplekken. Vandaag was het zo ver. En ondanks het kille, grauwe weer, zat de sfeer er goed in. Bedankt Hoppers! en tot gauw.

DSC_0006

‘De Danstent’ van Jozef Simons, onverhoopt rijke bron over de balcultuur in de Kempen.

The_Spiegeltent_-_dancing

Literaire bronnen die het amusementsleven in de kijker plaatsen zijn op zich een zeldzaamheid. Meestal vinden we slechts kruimels, enkele details in de marge of aanwijzingen en zijn het de clichébeelden die bovendrijven. Dansen is onzedelijk en dat zullen we geweten hebben. Dat een auteur een bal tot hoofdmotief van een novelle verheft en op de koop toe tot in de details correct beschrijft, kan daarom als een unicum worden bestempeld. Kempenaar Jozef Simons (Oelegem, 21 mei 1888 – Turnhout, 20 januari 1948) publiceerde ‘De Danstent’ aanvankelijk in drie delen in ‘Dietse Warande en Belfort’ jaargang 1913. Het is in vele opzichten een atypische heimatroman over de Kempen, waarvan de handeling plaatsvindt in de week van keurkermis (28 september) in het (imaginaire) Kempense dorp Boschbeek (Simons werd geboren in Oelegem, een gehucht van Ranst, vlak bij Borsbeek).

Atypisch is het boek in de eerste plaats omwille van het gekozen onderwerp dat in zijn tijd niet onomstreden was en al zeker niet in het Katholieke milieu waar hij vertoefde. Bovendien slaagt Simons erin zijn personages niet al te zeer te idealiseren en door een weloverwogen opbouw al te grote clichés te vermijden, hetgeen de roman ook vandaag nog lezenswaardig houdt. Niet met de zwier en taalvirtuositeit van generatiegenoot Stijn Streuvels, maar zeker verdienstelijk. Helemaal merkwaardig wordt het echter wanneer we weten dat Simons tussen 1909 en 1923 huisleraar was bij de franstalige adelijke familie De Brouckhove de Bergeyck in Beveren–Waes. Het belette hem alleszins niet om in het Nederlands te publiceren over een bij uitstek populair gegeven.Zoals gezegd is de opbouw van de novelle uitstekend. Stafke de berdzager (plankenzager) is pas getrouwd met Angelieneke wanneer de zagerij na een brand en door de komst van de stoommachine wordt afgeschaft. Tot overmaat van ramp blijkt Angelieneke zwanger en koestert Stafke de ambitie om diamantslijper te worden. Maar om zijn opleiding te betalen heeft hij 100 frank nodig en gezien de economische situatie in de streek lijkt dat onhaalbaar. Tot Stafke het noeste plan opvat om in één nacht 100 frank te verdienen door tijdens de keurkermis de schoonste spiegeltent in de streek te plaatsen voor zijn eigen deur. De inleidende verhaallijnen beslaan de eerste 30 pagina’s van het werk, de overige 70 zijn volledig gewijd aan de voorbereidingen en de beschrijving van het bal zelf. Met een schitterende zin voor detail schetst Simons het verloop van een waar volksfeest. Van de opbouw van de tent, het werven van klanten, het inspelen van het orgel, enz.

Geen detail wordt overgeslagen waardoor het boekje een uitstekende bron is voor de historische populaire danscultuur in de Kempen en bij uitbreiding onze gewesten. Door vergelijking met het vele archiefmateriaal dat we de afgelopen jaren konden bestuderen, blijkt overduidelijk dat weinig van wat Simons noteert, geïdealiseerd of verzonnen werd. Hij moet het draaiorgelbedrijf, de tentenverhuur en het verloop van bals in zijn tijd van zeer nabij hebben gekend. Wellicht was hij zelf ook een uitstekend danser en liep hij in zijn jonge jaren de bals in zijn streek af.

Aan de hand van letterlijke citaten zullen we nagaan welke merkwaardige schat aan gegevens er te rapen valt. Pg 13: ‘Met Sinksen hebben ze ‘s nachts te twaalf den Brabbeson gespeeld: dat was opgemaakt werk van de jongemannen, die tegen klokslag middernacht met hun lieven in den dansbak stonden.’ Het spelen van de Brabançonne was traditioneel het teken dat het bal afgelopen was. Dat dit om klokslag 12 uur gebeurde, was geen goed teken, omdat dit voor de uitbater van de tent betekende dat hij zijn zaak kon sluiten. 12 uur was vroeg – te vroeg – op een feestdag, ook toen.

De opmerking wordt dan ook gemaakt door Angelieneke om Stafke het idee uit zijn hoofd te praten de tent te huren. De opmerking moet als volgt verstaan worden: als een bende jongelingen een bal kunnen laten stoppen door de Brabançonne te laten spelen, lijd je evengoed verlies. Om aan te tonen dat het spelen van de Brabançonne heel duidelijk een ritueel gebeuren was op de Kempense bals rond 1900, kunnen we het volgende citaat meegeven dat uit de directieverslagen van Harmonie De Kunstvrienden te Merksplas van 1906 werd gelicht:

‘De blijken van eendracht en vriendschap schenen ten vollen uit wanneer het muziek ten klokslag twaalf uren ’s nachts eenen Lancier speelde in het afwisselen van het jaar 1905 – 1906. Ziet daar op de scène! Héla mannen een weinig stilte! Onzen achtbaren en beminnelijken voorzitter den Heer Baaths met vreugde op het gelaat, stuurt zijnen leden eenen innige en hartelijken wensch toe van geluk en voorspoed ter eere van Nieuwjaar; daarop spoedde zich ieder om zijnen medeburger een gelukkig Nieuwjaar te wenschen, niemand bleef onverlaten allen ontvingen beurtelings de beste wenschen van geluk. Welk tafereel! Ziet welke genegenheid jegens zijne medemensch, welke vreugde ze mogen bestatigen dat hedendaags in onzen Kring eene vasten eendracht heerscht. Er was niets meer aan te doen de aanwezigen waren in een ander jaar, de Lancier van 1905 mocht niet meer uitgespeeld worden, ieders gemoed zegde: een nieuw jaar eenen nieuwen dans. Er werden als dan nog eenige nieuwe dansen gespeeld om het jaar 1906 eer aan te doen want het spreekwoord zegt: te hebben is hebben en krijgen is de Kunst. Het is bijna 1 uur. Het orkest krijgt het bevel het bal te eindigen en speelden als dan den Brabançonne tot slot van den dans.’ (integrale versie)

Het feit dat een Lanciers-kadril omstreeks dezelfde tijd (middernacht) werd gespeeld, behoorde eveneens tot de traditie. In het algemeen kan men stellen dat het middernachtelijk uur uitnodigde tot het opvoeren van allerhande rituelen. Een speciale dans of dansen werden er vaak rond gegroepeerd. Dat was trouwens geen exclusief Kempens gegeven. Muzikant Pieter Vergauwen uit Bornem (Klein Brabant) vertelde ons een heel gelijkaardig verhaal uit zijn streek waar deze traditie nog in de jaren ’60 van de twintigste eeuw doorliep. Gelukkig voor Stafke wordt de Brabançonne niet om middernacht gespeeld, maar er vindt wel degelijk een rituele dans plaats:

Pg 83 – 84: ‘Daarom en omdat hij toch rijkelijk geld verdiend had, kondigde Stafke de laatblijvers aan: “Wij zullen de Jan –Van-Zier dansen en de Brabbeson spelen”. Daar waren zeven jonge mannen om de Jan –Van-Zier dans te springen. Ze gingen voor de spiegels staan en kleurden hun gezich rood, wit, blauw of zwart, met een rood-vervend lapje stof, rijstpoeder, blauwsel of roet uit de schouw, of wat ze ook hadden meegebracht. Want wie het raarst rondsprong in dien prijsdans, met het vervaarlijkste wezen de leelijkste gezichten kon zetten, werd door de jonge meisjes die den jury vormden, bekroond met een der prijzen die nu onder het buffet werden uitgehaald. Sinds den voormiddag stonden die met krijt geschreven op het ruitvormig spiegeltje, ingezet in ’t midden van de orgelversiering:

1ste Prijs: een pijp
2de Prijs: een kistje sigaren;
3de prijs een flesch cognac;

De mannen schaarden zich in de rij, met zeven, riepen op Nonkel en Postje, die bij het buffet een pint stonden te drinken, dat ze mochten draaien. Terwijl ze wachten tot het orgel aanzette:

“Sa, pater kies er een nonneke uit, Sa pater kies er een nonneke uit, die zult gij nemen voor uw bruid”

De wijze waarop de Jan-Van-Zier dans gesprongen wordt, trokken ze gezichten, vervaarlijk opengespalkte ogen, uitgestoken tong, en met de wonderlijkste gebaren de meisjes aanstarend, die schetterden, “die, zie!” of “neen, deze, ziet eens!” en “God! Wat een smikkel!”.’

De Jan-Van-Zier dans werd tot nu toe nergens in de Kempen opgetekend. Navraag leverde geen gegevens op over deze dans. Aangezien er over de Kempense volksdans al heel wat verscheen, kunnen we alleen vaststellen dat deze dans aan de aandacht moet zijn ontsnapt. Wel werd in 1975 door de Universiteit Gent in Rijkevorsel bij Mevrouw Duchène -Van Looy een veldopname gemaakt van het liedje dat aan de dans vooraf gaat. Gezien deze beschrijving, gaat het wellicht om een soort rituele speldans zonder vaste dansvorm, maar wel heel duidelijk met een vaste melodie die we tot nu toe niet konden achterhalen. Aangezien er zelfs een versie voor orgels van bestond, ging het wellicht toch om een populair deuntje.

Verder zijn er zijn nog heel wat details die het bal zelf aanbelangen, die
kloppen:

Pg 14: ‘Daar kunnen met alle gemak veertig koppels op den vloer’

De dans ruimte in een danstent is al bij al beperkt omdat de vloer slechts het centrum van de tent vormde, omgeven door gaanderijen, een bar en zitbanken. 40 koppels kunnen we dan ook beschouwen als een indicatie dat het een grote tent moet zijn geweest die Stafke op de kop kon tikken.
Pg 16: ‘waar Stafke als sierlijke dansmeester bekend stond’

Om reclame voor zijn eigen bal te maken, hielp het Stafke dat hij bekend stond als een goede danser. De verwijzingen naar ‘goede dansers’ of ‘danseressen’ zijn trouwens legio doorheen heel de beschrijving van het bal. Vandaag is het trouwens nog steeds het geval in dansmilieus zoals volksdans, balfolk of tango: goede dansers die veel bals bezoeken, kunnen zelf rekenen op veel volk wanneer ze op hun beurt eens een bal te organsiseren

Pg 14: ‘20 cent of een nikkeltje slag op slag’ & ‘als ge drie minuten voor nen dans telt, da’s lang genoeg’

Pg 47: ‘Ze ontvingen de centen in de rechterhand, kletsen ze in de linker en hadden ze de ronde gemaakt, en kwamen ze malkander tegen in het midden (van de dansvloer – CVI), dan floten ze op een schril fluitje om den orgeldraaier weer aan den gang te krijgen.’

Er werd in danstenten per dans betaald. In Antwerpen heette dit ritueel ‘half soukes dansen’ omdat de prijs een halve sous zou hebben bedragen. Er waren in een danstent of –zaal ontvangers aanwezig die de vloer opstoven na elke dans. Dit ritueel wordt hier buitengewoon gedetailleerd beschreven. De dansen duurden dus 3 minuten, wat op eerste gezicht kort lijkt. Nochtans is dat ook ongeveer de lengte van één kant van een 78T plaat op de later populair geworden fonograaf. Het is interessant om vast te stellen hoe de lengte van het orgelboek blijkbaar die van de 78T plaat lijkt te bepalen die op haar beurt de 45T single definieert en uiteindelijk nog steeds de gemiddelde lengte van de radiohit van vandaag. Het is een merkwaardige constante voor amusementsmuziek.

Pg 42: “Angelieneke gaf aan de binnekomenden tegen vijtien centiem op ’t bordje, een bonneke ‘goed voor een glas bier’ “.In de entreeprijs was één pint bier inbegrepen.

Dit was eveneens een courante praktijk in ‘vaste’ orgeldanszalen o.a. in Antwerpen tot in de jaren ’30 van de 20ste eeuw. In het Fonds Vliegende Blaadjes van de Universiteit Gent bevinden zich enkele van deze kartonnetjes waarop ‘1 Pint’ staat gedrukt.

Pg 44: ‘acht grote acétylène bollampen’.

Acetyleen lampen werden in de volksmond ook wel Carbiet Lampen genoemd, naar Union Carbide, één van de eerste industriële producenten van Calcium Carbide. Carbide lampen branden op acetylene gas (C2H2) dat door de reactie van calciumcarbide en water wordt opgewekt, was letterlijk een ‘brandnieuwe’ technologie rond de eeuwwisseling. Het procédé werd pas rond 1895 industrieel mogelijk en door Union Carbide vanaf 1898 in de praktijk gebracht. We kunnen het bal dat Simons beschrijft, dus redelijk precies dateren na 1895 en voor 1913 het jaar waarin de roman verscheen.

Het is tevens een indicatie hoe snel technologische evolutie reeds in de 19de eeuw ingreep in het dagelijkse leven van de gewone man. Zelfs in de zogenaamde landelijke en afgelegen Kempen drong dergelijke technologie reeds enkele jaren nadat ze was uitgevonden door. Het geeft te denken over het begrip traditie in het algemeen en zeker met betrekking tot bij uitstek modegevoelige zaken als dansen en muziek. Het feit dat de dansmuziek, zelfs voor wat wij vandaag misschien als de meest traditionele of archaïsche dansvormen zouden beschouwen, door een draaiorgel werd gespeeld, onderstreept dit nog.

Draaiorgels werden reeds vanaf de jaren ’60 van de 19de eeuw voor het gros van de muziek in danszalen en danstenten ingezet. Dat kon slechts omdat zij op industriële wijze werden geproduceerd en dus goedkoper waren dan muzikanten. Zij opereerden bovendien in een context waarin auteursrecht afdwingbaar werd en leidde tot economische verticale integratie van componisten en uitvoerders over uitgevers tot producenten van mechanische muziekmachines. De geschiedenis van ‘The Aeolean Company’ die de pianola uitvond en die wereldwijd actief was, illustreert deze principes wellicht nog het beste.

Draaiorgels zijn met andere woorden dragers van moderniteit en technologische vooruitgang in een geïndustrialiseerde maatschappij. Simons gaat in zijn novelle deze moderniteit overigens op geen enkele manier uit de weg. Ondanks de landelijke setting is ze in feite de drijfveer van de handeling van zijn verhaal. Omdat de oude zagerij door een stoomzagerij vervangen wordt, moet Stafke ander werk zoeken in een nieuwe, opkomende technologische sector: de diamantbewerking. De danstent is een moderne concurrent voor de café-bals-met-muzikanten in het dorp en wordt als dusdanig verketterd, al is ze, zoals al snel blijkt, niet tegen te houden. Details als de toen splinternieuwe gaslampen kruiden een verhaal dat slechts aan de oppervlakte ruraal en archaïsch aandoet. Wellicht overstijgt de novelle daarom de clichés van de heimatroman en is ze vandaag nog steeds lezenswaardig. En, zoals we hopelijk hebben aangetoond, voor de goede verstaander ook een uitzonderlijke bron over historische populaire danscultuur.

Dit artikel verscheen al eerder in het tijdschrift Volkskunst, Jaargang 36, Nummer 3, September 2011. Aangezien deze editie vandaag online in pdf vorm te vinden is, maar niet op vlot een leesbare manier, vond ik het beter mijn eigen tekst alsnog hier te over te nemen.

De integrale versie van Simon’s novelle in zijn oorspronkelijke vorm vindt u op dbnl

Beeldgebruik: wikimedia commons