Als u deze blog een beetje volg weet u misschien wel dat ik af en toe een groepje mensen door het centrum van Antwerpen gids. Het is de bedoeling om via een bijzonder gericht bezoek, anders te leren kijken naar een stad. Dan blijkt een anonieme gevel ooit, in een grijs en grauw verleden, uiteindelijk als danstempel te hebben gefungeerd. Het probleem met zo’n soort wandeling is dat het heel veel tijd kost om ze te ontwikkelen. De Antwerpse versie van deze wandeling is gebaseerd op de research voor het in opbouw zijnde Museum Vleeshuis. Het was een boeiende, zelfs spannende tijd voor museum- en archiefratten zoals ik.
Even voorruitspoelen. Anno 2013 woon ik in Leuven. De stad waar ik geboren ben en deels getogen. En eigenlijk weet ik nauwelijks iets over de dansgeschiedenis in mijn eigen stad. Pijnlijke vaststelling voor een blogger als ik. Het weinige wat ik oppikte, las ik in de steeds heel degelijk publicaties van de onvolprezen Gilbert Huybens. Dan rijpt al snel het soort ideeën als: wat ik in Antwerpen kan, moest dus ook in Leuven mogelijk zijn.
Dit soort projecten is natuurlijk heel wat minder evident dan ze op het eerste gezicht lijken. De vergelijking met het Antwerpse project maakte ik niet voor niets. Wanneer je je ongeveer twee jaar kunt wijden aan research is dat uiteraad niet min. Anderzijds: met de jaren leer je ook uit je eigen fouten en missers. Door kleinschaliger onderzoek in Aalst en Sint-Niklaas kon ik mijn aanpak onderwijl nog wat verdiepen.
Met name de verschillen tussen een – in oorsprong – marktdorp (Sint-Niklaas), een provinciestadje (Aalst) en een belangrijke havenstad zoals Antwerpen bleken erg leerzaam. Interessant om in die context vast te stellen dat Leuven – net zoals vandaag – daar ergens tussenin zweeft. Het is een provincienest, akkoord, maar het ligt even goed in de schaduw van hoofdstad Brussel, er is een universiteit gevestigd en bezit van ouds een bloeiende bierindustrie. Een beetje zoals Lier, ook zo’n stad, waarvan de vesten nog steeds min of meer intakt bleven en met een dito biernijverheid, maar toch zo verschillend. Is het de universiteit? Is het mentaliteit of identiteit? Gokken in het kwadraat natuurlijk, maar boeiend om even bij stil te staan.
Ondertussen bracht ik alweer twee halve dagen door in het Leuvense stadsarchief. En wat blijkt? Heel wat bekende trends die ik elders aantrof, vind ik ook hier terug. Niet toevallig natuurlijk, het gaat doorgaans om nationale wetgeving die vervolgens op gemeentelijk niveau verder werd verfijnd. Maar toch zijn sommige parralellen bijna te mooi om waar te zijn. Eén van de eerste bijdragen tot deze blog, uit 2009 reeds, ging over danszalen en lantarens in Borgerhout. Uit onderzoek dat mij toen bezig hield, bleek dat in Antwerpen rond 1853 een gemeentewet werd gestemd die de oude, 18de-eeuwse verplichting voor herbergiers om een olielantaren boven hun deur op te hangen en deze vanaf zonsondergang aan te steken, opnieuw bekrachtigde. Een eeuw eerder werd dit nog noodzakelijk geacht als een vorm van straatverlichting.
De nieuwe wet veroorzaakte een storm van protest in Antwerpen. Evenmin verwonderlijk: in de 18de eeuw was het openen van een herberg een redelijk schaars gegeven. Je moest over een zeker kapitaal beschikken en in staat zijn wat langere periodes van schaarste te overbruggen. Bier werd gebrouwen door een beperkte kring van brouwers die allen tot de biergilde behoorden. Zij leverden niet aan zomaar iedereen. Er golden bovendien strenge beperkingen om logement van ‘vreemdelingen’ en de organisatie van ‘vermakelijkheden’ zoals bals. Vanaf de Franse tijd veranderde deze context drastisch. Voor Antwerpen betekende dit een toenname van het aantal herbergen met maar liefst 900% op 20 jaar tijd. Als economische macht kan zulks tellen. En wie macht heeft, macht gebruikt. De maatregel om lantarens verplicht te maken, kan in die context als een regelrechte aanval op het vrij ondernemerschap worden beschouwd. De regel werd dus na een tijdje weer ingetrokken.
Nu blijkt echter dat hier in Leuven net hetzelfde gebeurde. De wet wordt gestemd op 8 mei 1841 en vervolgens na dispuut met de hogere overheden (de provincie en zelfs de koning zelve) twee jaar later opnieuw ingetrokken. De wet werd door de tegenpartij als technisch niet haalbaar bestempeld. U kunt de tekst bij deze zelf nalezen. Misschien gaat het toch het ‘m toch net iets te veel om gaspitten en de hoogte van de vlam, enzo. Je ziet zo’n GAS – agent al met een duimstok de hoogte van de gasvlam nameten van op een laddertje. Onder het goeddunkend oog van enkele stomdronken cafégasten.
Het is natuurlijk merkwaardig om te zien dat in bijde gevallen de wet uiteindelijk werd ingetrokken. Het is echter mijn inziens nog veel interessanter om te zien hoe verlichting aan de gevel en horecagelegenheden een veel oudere band hebben. En om andere redenen dan vandaag doorgaans het geval is. Bvb omdat er eerder sprake van lichtvervuiling in stedelijke gebieden. Het licht aan de gevel van een café is dus bijgevolg ongeveer de enige manier om toch nog een beetje op te vallen in de kakafonie van verlichting in de buurt.
(Met dank aan Stadsarchief Leuven voor de toestemming deze stukken op deze site te tonen (eigen foto van dossier SAL MA 8883))
Bijkomend is het voor een onderzoeker, die zich wil verdiepen in de sociale geografie van de stedelijke amuzementscultuur, nuttig om te weten dat gevellantarens en cafés al veel eerder tot elkaar veroordeeld waren. Dat kun je bvb zien op bovenstaande foto waar een lantaren prijkt aan de gevel van wat vandaag bekend staat als café ‘De Jeeskesboom’ in de Diestsestraat, Leuven. Het plan dat ik ooit in gedachten had om 19de-eeuwse foto’s van stadslandschappen te koppelen aan vergunningdossiers voor cafés en danszalen lijkt verder gezocht dan op eerste gezicht lijkt. Het zou wellicht wel leuke inzichten opleveren met betrekking tot pakweg ‘streetphotographie’ en hoe je een stad van pakweg een eeuw geleden kan worden gelezen.