Categorie: Danszalen en Cinéma’s

Dansgeschiedenis in Tijd-Schrift

Edouard_Manet_093

Het gebeurt niet vaak dat op deze blog aandacht wordt besteed aan podium- of kunstdans. Maar als een bevriend danshistoricus een goed artikel pleegt in een belangrijk tijdschrift, dan kan ik dat niet laten liggen natuurlijk. Het werk van collega Staf Vos vertoont dan ook vele raakvlakken met mijn eigen werk. We gebruiken regelmatig verwante bronnen, alleen doen we er natuurlijk meestal andere dingen mee. Hij richt zich meer op lichaamscultuur en kunstdans, ik focus me meer op sociale danscultuur.

Maar er zijn ontegenzeglijk raakvlakken en in zijn recentste artikel voor Tijd-Schrift, gaat hij dieper in op de verhouding tussen lichaamscultuur en dans. Dat je inzake lichamelijkheid moeilijk grenzen kunt trekken, spreek voor zich. Een lijf is een lijf is een lijf. Of je het als een medium beschouwd om hogere kunst mee te scheppen, of als een bron van genot doet dan niet zo veel ter zake. Het gaat eerder om ideologisch discours en afbakening, dan op een dansante realiteit. Ook naast de dansvloer op een bal zijn toeschouwers deel van de interactie. Net zoals in een theaterzaal waar het publiek geniet van een dansvoorstelling.

Overigens is dat raakvlak nog het beste te merken tijdens de carnavalsweek die er dra aankomt. Tot in de jaren ’60 van de twintigste eeuw werden heel wat theaters voor die gelegenheid omgebouwd tot danszalen. Het podium werd een dansvloer waar het onderscheid tussen performance en amuzement totaal verging in het feestgedruis. Zoals het beeld van Manet hierboven zo mooi toont. Wat je ziet is een bal masqué in de Parijse opera. Maar als je het zou vergelijken wat Staf schrijft over 19de-eeuws ballet is het verschil eerder gering. Je ziet heren in het zwart en dames in een domino enerzijds of een tutu anderzijds. Het beeld dat Staf gebruikt in zijn artikel van de foyer de la danse, waar balletdanseressen hun bewonderaars en geldschieters konden ontmoeten, zit ‘m echt wel in de details. De setting is voor de rest vergelijkbaar: zelfde zaal, zelfde gender verhoudingen, ander moment van het jaar.

Paris_Opera_-_Foyer_de_la_Danse_1841

Beeldgebruik wikipedia commons:

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Edouard_Manet_093.jpg
https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Paris_Opera_-_Foyer_de_la_Danse_1841.jpg

Japan heft eeuwenoud dans verbod op

Demorgen_Japans_Dansverbod

Dit las ik een tijdje terug al in De Morgen.

Ik weet niet wat er van aan is natuurlijk, maar ik vind het een beetje vreemd dat men er zo van opkijkt. Er wordt iets verder in het artikel verwezen naar Zweden, waar eveneens een verbod op ‘spontaan dansen’ nog steeds zou bestaan. Wordt eens wakker dames en heren journalisten! Ook in België is spontaan dansen nog altijd verboden op de meeste plaatsen. Althans toch volgens nogal wat gemeentereglementen. Een danscafé in Antwerpen heeft nog altijd een vergunning nodig om een dansvloer uit te baten en betaalt daarvoor nog altijd gemeentetaks.

In bredere zin kunt je welhaast van één van de meest oude Westerse tradities spreken, aangezien ze in de meeste Europese steden als wettelijk kader bestond sinds de barokperiode. Ik ga er hier niet dieper op in, maar regelmatige lezers van deze blog zullen ondertussen wel weten, dat er in de 19de eeuw zoiets als een ‘dansorgeltaks’ bestond in de meeste Belgische steden (recent besprak ik nog de casus Antwerpen). De archiefbronnen die van dit beleidsinstrument het resultaat zijn, vormen (voor zo ver ze bewaard bleven) een onovertroffen bron aan vreugde voor de geïnteresseerde onderzoeker.

Welnu die orgeltaks was een soort voorloper van dat Japanse verbod en de Antwerpse variant bestaat dus nog steeds. Stijve Jappen? Welnee, net als tabak, alcohol, auto’s en andere genotsproducten verdient elke staat die zichzelf au sérieux neemt zeer veel geld aan die zaken die mensen het meeste begeren. In het omgekeerde geval zouden we al snel in sodom en gomorra verzijlen (of dat wil men ons toch laten geloven). Of om het met Marty McFly quote te stellen: So what’s wrong on making a buck or two at the side (on dancing)?

Wordt dus ongetwijfeld vervolgd.

Beeldgebruik: AFP via De Morgen

Dear Mr. Byrne. Een beknopte geschiedenis van de mechanische muziek vóór de platenspeler – Deel 5/5

Jeton_de_Bal

Voor wie het vorige deel zou hebben gemist: ik lees momenteel ‘How Music Works’ van David Byrne (zanger, gitarist van The Talking Heads). De man huppelt vrolijk door de muziekgeschiedenis en bericht over velerlei zaken die muziek maken tot wat ze volgens hem is. En passant vergeet hij daarbij de hele voorgeschiedenis van de mechanische muziek. Alles wat aan de komst van de platenspeler voorafgaat bedoel ik daarmee. Het is een klassiek euvel bij auteurs met specialisatie pop-muziek. Onderhand missen we zowat een heel stuk van de ontwikkeling omdat men ze verzwijgt. En even heel Byrnesque: die ontwikkeling bepaalt nog steeds hoe muziek vandaag werkt. Een eigengereide poging om deze hyaat enigszins in te vullen.


De magische 3’30”

Digital_Clock_330_clip_art_hight

Byrne vermeldt het opnieuw (net zoals zijn vele voorgangers): hoe de lengte van de klankopname op 78T en later 45T, van de hitsingel tout-court ooit op 3minuten 30 seconden werd vastgelegd. Volgens Byrne en co had dit simpele fenomeen een enorme invloed had op hoe we naar muziek luisteren. Jazzmuzikanten, bijvoorbeeld, die dagelijks in danszalen speelden (zoals Django Reinhardt in de Moulin Rouge – dat was toen een ordinaire dancing en nu nog steeds) zich verplicht zagen om hun ellenlange improvisaties in te korten voor de plaatopnames. Wat uiteraard leidde tot zeer krachtige gebalde improvisaties. Als je een solo van 10 minuten wil samenvatten op 1 minuut dan speel je liefst alle goede ideeën achter elkaar door. Dat zulks boeinde muziek oplevert kan een klein kind horen.

Wat Byrne & all niet beseffen, is dat die 3’30” niet zomaar uit de lucht kwam vallen. Ze worstelen daar mee. Telkens weer. De enige verklaring die ze weten te verzinnen is toeval. Eén of andere HIPPO (Highest Paid Person’s Opinion) van de platenbusiness zou dus op een blauwe maandag beslist hebben dat het 3’30” werd en basta. Wellicht had hij net het leven van Jezus nog eens gelezen, of was zijn minnares die nacht 3,3 keer klaar gekomen. Soit. 3’30” zou het zijn. Voor altijd.

Onzin natuurlijk. Het heeft niks met cijfermythologie te maken en overigens ook niet met techniek. ‘Long Plays’bestonden al van bij het begin . Met veel grotere 78T platen die het een minuut of 12 per kantje uitzongen. Ook niet toevallig ongeveer de lengte van de EP later. Alleen werden deze toestellen niet gepromoot voor huiskamer gebruik, wel voor de horeca. Dus moeten we de oorsprong van het verhaal ergens anders gaan zoeken, me dunkt.

Naar mijn bescheiden mening kun je de verklaring beter gaan zoeken bij het traditionele exploitatiemodel voor danszalen tot dan toe. Byrne & all kennen dat natuurlijk niet en nemen het wellicht daarom ook niet in overweging. Het kan nl. geen toeval zijn dat de boeken met gaatjes voor de dansorgels die dansmuziek bevatten, ook al ergens in de buurt van 3’30” per boek landden. Nu moet je weten dat die danszalen werkten met een betaalsysteem per dans. Je ging met je partner op de dansvloer staan, vervolgens kwam er iemand rond met een blik waarin je je dansgeld kegelde en dan kon je één dansje draaien. Je kocht dansmuntjes op voorhand, net zoals vandaag voor een sigarettenautomaat, aan de bar (zie ook hier). Betalen per nummer is dus ook veel ouder dan de Nickolodeon of de Jukebox later.

Zo’n systeem dwingt de exploitant van een orgeldanszaal een compromis te zoeken met zijn publiek tussen lang genoeg dansen en voldoende dansen per uur. Het ene plezier (dansen) is het andere (winst) waard. En blijkbaar landden ze samen, tijdens de halve eeuw dat dansorgels in opmars waren, zo ergens bij die 3’30”. Er bestaan ook boeken met gaatjes die veel langer spelen, net zoals er pianola-rollen platen bestonden die het langer uitzingen. Technisch was er toen en later in geen enkel opzicht een bezwaar om de muziek langer te laten klinken. Net zoals de techniek later bij de introductie van de nieuwerwetse 78T geen verklaring biedt voor de magische 3’30”. Maar economisch betekende die lengte voor een orgelsdanszaal ongeveer 12 dansen per uur, wissels en inning van dansgeld inbegrepen. Klinkt als een faire deal, niet?

Finale

Dus opnieuw en opnieuw en opnieuw (5 delen deze reeks): heel wat krijtlijnen van de muziekindustrie werden voor een goed gedeelte al veel vroeger dan de komst van de klankopname uitgetekend. Zowel in technologisch als in sociologische zin. Hoeft dit te verbazen? Uiteraard niet. Het is zelfs erg logisch. Evenzo kwamen er nog veel ontwikkelingen daarna. Maar wanneer je wil verstaan waar nu precies de breuklijn ligt die door de komst van de geluidsopname werd veroorzaakt, zoals die door heel wat protagonisten van de popmuziekgeschiedenis telkens weer wordt gepropageerd, moet je wel het één en ander in acht nemen. Wat er al bestond bijvoorbeeld. En wat nog een hele tijd bleef bestaan daarenboven. En daarom is het naar mijn gevoel niet acceptabel om de voorgeschiedenis van de mechanische muziek telkens weer te negeren. En al helemaal niet wanneer je erover schrijft met de bedoeling een ‘kunsthistorisch’ statement te maken over hoe het dan wel is gelopen. Dan heb je de verdomde plicht om wat dieper te graven, dear Mr. Byrne.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

Beeldgebruik

Delcampe

4 Vector

Reisdagboek van een danshistoricus – Wilton’s Music Hall

panoramashot4

Recent was ik in London. Een korte citytrip en zoals steeds op reis, hield ik oren en ogen open voor geruchten over danszaaltjes of oude theaters. Via een spontaan gesprek op café kwam ik op het spoor van Wilton’s Music Hall. Een korte zoektocht op het internet (leve wifi!) leverde meteen een fantastische website op en een eerste mailcontact met de vraag of ik even mocht langskomen. Geen reactie. Ook niet na dagen wachten. Dus trok ik mijn stoute schoenen aan en er op af.

Wegwijzer_Wiltons

Eén van de fascinerende trekjes van Londen’s straatbeeld is ongetwijfeld de bebording. Je kunt je nergens om je as draaien zonder ten minste of een straatnaambord, of een pijl in beeld te krijgen. Combineer dat met de erfgoedreflex waarvan de Britse samenleving tot in haar kleinste vezels is doordrongen en het resultaat is een officiële stadswegwijzer naar Wilton’s Music Hall op de hoek van Graces Alley en Mint Street. Voor zo ver ik me herinner, ken ik geen wegwijzer naar ‘De Roma’ op de Turnhoutse baan of omgeving in Antwerpen.

Tot zo ver deze vergelijking trouwens. Laten we wel wezen. Antwerpen is in vergelijking met London zelfs niet bij benadering de metropool waar het zichzelf soms in wilde fantasieën voor denkt te mogen afschilderen. Dat merk je vooral aan dit soort initiatieven en de impact die ze weten af te dwingen op wereldschaal. Het begint al met het onwaarschijnlijke verhaal dat ik onbewust deze plek al enkele jaren kende. Met name van de cover van ‘Burlesque’, de eerste studio plaat van folk bigband Bellowhead die ik ooit nog in een grauw en grijs verleden rescenceerde voor Folkroddels.be. Voeg daar nog aan toe dat niemand minder dan acteur David Suchet, voor velen onder u de ultieme belichaming van Jules Poirot hemzelfve, zijn schouders onder het initiatief zette en je landt ergens in het niemandsland tussen een erfgoedproject, Hollywood, Broadway of Vegas.

Zuiltjes_Wiltons

Volgens de Wikipedia Wilton’s Music Hall werd Wilton’s gebouwd in 1859 door Jacob Maggs en na een brand in 1877 heropgebouwd. Later werd het een sociaal hulpcentrum van de methodisten en tenslotte een voddenmagazijn. Typisch verhaal eigenlijk, alleen de cinema fase ontbreekt. En maar goed ook, anders was het interieur welicht gesloopt. Weg getorste zuiltjes die de zichtlijnen op het grote scherm verstoren. Alleen al omdat het gebouw er nog staat en het theaterinterieur nog enigszins intakt is, kun je dus spreken van een relatief unicum. Maar vergis je niet, ook hier moest een lange strijd worden gevoerd voor behoud. Mensen als Peter Sellers zetten in de jaren ’60 hun schouders onder het project om één van de laatste historische theaters van East End te redden.

De bühne dreigde immers gesloopt te worden samen met de rest van de wijk, in een poging een verpauperde buurt in zijn totaliteit te saneren. Dat laatste is overigens geenszins gelukt. Door het massaal inplanten van sociale woonblokken in de jaren ’60 en ’70 werd de armoede gewoon verder verankerd in dezelfde straten als waar ze al bestond van ouds. Dat laatste is trouwens echt verbazingwekkend en feitelijk te onderbouwen. In het London City Museum stuitte ik op de digitale versie van één van de vroegste sociale kaarten ter wereld in London ontworpen door Charles Booth tussen 1886 en 1903. Onthutsend om vast te stellen dat meer dan 100 jaar later er eigenlijk weinig is veranderd aan die realiteit.

L0027750 Charles Booth, Life and labour of the people in London Credit: Wellcome Library, London. Wellcome Images images@wellcome.ac.uk http://wellcomeimages.org Descriptive map of London poverty, 1889 (north-eastern sheet) Life and labour of the people in London Charles Booth Published: 1892 - 1897 Copyrighted work available under Creative Commons Attribution only licence CC BY 4.0 http://creativecommons.org/licenses/by/4.0/
L0027750 Charles Booth, Life and labour of the people in London
Credit: Wellcome Library, London. Wellcome Images
images@wellcome.ac.uk
http://wellcomeimages.org
Descriptive map of London poverty, 1889 (north-eastern sheet)
Life and labour of the people in London
Charles Booth
Published: 1892 – 1897
Copyrighted work available under Creative Commons Attribution only licence CC BY 4.0 http://creativecommons.org/licenses/by/4.0/

Als je wat dieper graaft, ontdek je dat dit niet hoeft te verbazen. In London bestaat een functionele vastgoedmarkt namelijk niet echt. De echte grondbezitters zijn ofwel de staat ofwel een handvol oude adelijke families die al sinds enkele eeuwen de gronden bezitten. De rijkste man van Engeland is niet voor niets de eigenaar van enkele hectaren stadsgebied palend aan Regent’s Park dat nog steeds door grenspalen en rolhekken wordt afgebakend. Een huis kopen met de grond erbij is dan ook in de praktijk onmogelijk. In London lease je een woning voor 33, 66 of 99 jaar.

In de praktijk betekent dit dat de basisprijs voor vastgoed bepaald wordt door een veel te klein aantal spelers die omwille van hun absolute dominantie gewoonlijk gelijkaardige belangen nastreven (kartel- of trustvorming). Het hoeft niet te verbazen dat daardoor de basisprijs van het vastgoed kunstmatig hoog blijft. Economen als Pikety toonden recent haarfijn aan dat vastgoed één van die meest standvastige vormen van kapitaalsopbouw vormen die de ongelijkheid in stand houden en bestendigen. In London is dat dus in extreme mate zo. Wat onderhand meer dan ook een groot nadeel vormt voor de Britse samenleving. Een rechtstreeks gevolg van het missen van één van de zegeningen van de Franse revolutie: de onteigening van de kerk en adel.

Wiltons_Model

Maar dit ter zijde. Het fascinerende aan deze plek is niet enkel het tot de verbeelding sprekende interieur. Het gaat naar mijn gevoel meer om het project als geheel en hoe Britten omgaan met publiek private financiering van onroerende erfgoedsites. Om te beginnen zijn ze meesters in het organiseren van crowd funding. Louter toevallig tikte ik in een alternatieve speelgoedshop bij Covent Garden een miniatuur pop-up model van Wilton’s Music Hall op de kop. Naast dit gadget, hadden ze daar ook nog een keukenhanddoek bedrukt met oude affiches van Wilton’s in de aanbieding. In de shop van het theater zelf, trof ik nog postkaarten, mokken en ander hebbedingen aan. Helaas was het boek over de geschiedenis van Wilton’s uitgeput anders had ik het zeker aangeslagen.

Euston_blokken

Dit opverpeinzend op de terugweg, liep ik ook nog een straatactie tegen het lijf aan de uitgang van Euston Road. Deze mensen willen de toegangsboog van het oorspronkelijk oudste station van Engeland her oprichten. De bouwelementen werden recent teruggevonden, ergens gedumpt in een rivier en een comité van erfgoedzorgers wil de schande van de afbraak van het oorspronkelijke gebouw, waarover ik verleden jaar al berichtte toch nog enigszins rechtzetten. Gekkenwerk? Nutteloze tijdsverspilling? Onhaalbaar? De Britten kenende, denk ik, geenszins. Het zou een meerwaarde bieden voor de buurt en komaf maken met één van de slechtste voorbeelden van sixties architectuur die ik ken. Het onding zou gelukkig binnenkort worden gesloopt. Het momentum om het roemrijke verleden van de Britse spoorwegen een monumentaal eerbetoon te verschaffen is er dus wel degelijk. Nu nog vijf minuten politieke moed. Maar dat is, zoals algemeen geweten, een volstrekt doenbare zaak, en al helemaal als ze veel weerklank vinden in de pers. Ik wens ze bij deze dus alle succes toe.