De Kortrijkse Schouwburg opende in 1920 haar deuren en dus viert men dit jaar haar eeuwfeest. Dat gebeurt met een terugblik, maar ook met een blik vooruit. De huidige directeur van de schouwburg, Alexander Ververken, lanceerde naar aanleiding daarvan en omwille van Covid-19 een online boodschap die beide perspectieven met elkaar tracht te verenigingen.
Het is algemeen bekend dat de afgelopen gezondheidscrisis zware gevolgen heeft voor de cultuursector, zeker voor organisaties zoals deze stadsschouwburg die voor een goed gedeelte afhankelijk is van de ticketverkoop voor haar inkomen. Een schouwburg mag dan wel een gesubsidieerde instelling heten in het Vlaamse cultuurlandschap, maar dat wil niet zeggen dat men niet verantwoordelijk wordt gehouden door de subsidiërende overheid voor wat er met die centen gebeurt. Het getuigt van moed dat men dit soort reflecties de wereld instuurt, in een jaar dat een feestjaar had moeten worden, maar dat door omstandigheden nagenoeg volledig in het water valt. Men wordt tenslotte maar één keer honderd.
Er is bovendien een sterke historische parallel. In 1920 was men na zware oorlogsaverij, nog maar net aan de heropbouw begonnen. Kortrijk lag vlak bij de vuurlinie van het Ijzerfront en kreeg in de nadagen van het conflict de volle laag. De schouwburg van Kortijk, stond net als die van Leuven, symbool van de heropstanding na het oorlogsleed. Het valt nog af te wachten wat de economische gevolgen zullen zijn van de huidige crisis, maar dit stukje van de parallel springt alvast in het oog.
Dieper beschouwd, is het grootste verschil met 1920 wellicht het exploitatiemodel van weleer in vergelijking met vandaag. Het concept “schouwburg” toen stond voor een traditie die sinds het midden van de 18de eeuw haast ononderbroken verder bouwde op een aantal principes. Pas na WOII wordt dit model gaandeweg verlaten.
Historisch bezien was er bijvoorbeeld sprake van een in het oog springende eenheid van functie en plaats. De nieuwe schouwburg stond nagenoeg recht tegenover waar de oude zich bevond. Er zijn tal van voorbeelden te vinden in heel het land: de Muntschouwburg in Brussel werd in 1819 opgebouwd op dezelfde plaats als de vorige schouwburg. De Bourlaschouwburg staat op exact hetzelfde perseel als de opera in het Tapissierspand waarvan zij de erfgenaam was, In Gent verschoof de schouwburg van de ene hoek van de Kouter naar de andere, enz. enz.
Maar het is vooral een tweede basisprincipe waaraan de directeur in zijn online boodschap alludeerde – de multifunctionaliteit van de entertainmentruimte – en het is misschien toch vooral die, die we vandaag uit het oog zijn verloren. In een schouwburg vonden niet alleen artistiek verantwoorde voorstellingen plaats in woord, muziek en dans, maar ook diners, sociale dans (bals), tentoonstellingen, lezingen, vergaderingen van genootschappen allerhande, enz.
Het was letterlijk van alles wat en het ene na het andere. Dat meervoudig gebruik van entertainmentruimtes had vooral te maken met een bezorgheid om de economische haalbaarheid van de uitbating. Een schouwburg was een erg duur gebouw. Niet alleen was het groot, het was ook nog eens technologisch ingewikkeld omdat er een podium, windassen, geschilderde decors, enz. Wat betreft die decors is bezit de huidige schouwburg trouwens nog haar een stuk van haar originele set, geschilderd door Albert Dubosq (1863-1940).
Het vertegenwoordigde ook nog ander artistiek kapitaal in de vorm van een partiturenbibliotheek, een verzameling muziekinstrumenten, lezenaar, enz. Kortom: het was een kapitaalsintensief bedrijf waarbij de kost zo danig voor de baat uitging, dat de baat de kost in geen eeuwen tijd ooit heeft kunnen inhalen.
Als men denk dat een schouwburg vandaag een subsidiejunk is, weet dan dat ongeveer iedere stadsschouwburg in Noordwest Europa historisch bezien tegen een schuldenberg aanhikte die ze nooit of te nimmer heeft kunnen inlossen. Een stadstheater met officiële functie was nooit rendabel. Het was in de eerste plaats een statusmachine, een etalage van de machtshebbers van een stad die daarmee hun positie in de wereld in de verf wilden zetten. Zodoende maakten dergelijke instellingen oeverloos veel schulden. Toen heette dat deficit eeuwige schuld, vandaag gaan we daar iets volwassener mee om en spreekt men van subsidies. Want of men dat nu graag heeft of niet: zowel die historische schuldenberg als de voornoemde bezorgdheid om de rentabiliteit van de exploitatie zijn een traditie in theaterland.
Wordt ongetwijfeld vervolgd…
Bron beelden:
http://www.erfgoedzuidwest.be/content/historische-theaterdecors
https://beeldbank.kortrijk.be/
https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Bestand:Schouwburg.jpg